Ezra 8:24-34

Zorg voor zilver, goud en voorwerpen

Ezra zondert van de leiders van de priesters er twaalf af om hen te belasten met de zorg voor zilver en goud en bepaalde voorwerpen (Ea 8:24-27). Zij worden apart gesteld voor een speciaal werk. De afzondering van een aantal priesters heeft niets te doen met het afzonderen van een groep mensen tot een geestelijkheid.

Een bijzonderheid lezen we aan het eind van Ea 8:27, waar gesproken wordt over “twee voorwerpen van goed, glanzend koper, kostbaar als goud”. Hier zien we koper met het kenmerk van goud. Koper is een beeld van Gods gerechtigheid die het oordeel kan doorstaan. Goud is een beeld van Gods heerlijkheid. Beide zien we in de Heer Jezus aan het kruis.

Ezra zegt dat ze “heilig voor de HEERE zijn” (Ea 8:28). ‘Heilig’ betekent ‘afgezonderd voor een bepaald doel’. Ook de voorwerpen die aan hen zijn toevertrouwd, zijn heilig. Deze heiliging, dit apart zetten, is voor “de HEERE, de God van uw vaderen”. Alles wordt aan Hem gewijd. Mensen en middelen moeten geheiligd en rein zijn, willen ze met God in verbinding kunnen zijn om door Hem gebruikt te worden (Js 52:11).

Hier zien we dat dit overblijfsel, net als het overblijfsel dat eerder is teruggekeerd, zilver en goud meebrengt. We kunnen dit zo toepassen, dat God van tijd tot tijd Zijn werk van opwekking hernieuwt en het vorige aanvult. Telkens wordt dan iets toegevoegd aan wat al bekend is. We kunnen bijvoorbeeld denken aan de correctiebrieven aan de Korinthiërs en de Galaten, waarin zaken worden geschreven die toevoegen aan wat al door de heiligen wordt gekend.

Wat hun is toevertrouwd om mee te nemen (Ea 8:29), moeten ze in hetzelfde gewicht en aantal (Ea 8:33-34) afleveren bij hun aankomst in Jeruzalem. Dit is geen kwestie van wantrouwen, maar van verantwoording afleggen (vgl. 2Ko 8:21). Dé opdracht in de laatste dagen is: “Bewaar het u toevertrouwde pand” (2Tm 1:14; vgl. 2Tm 4:7).

Alles wat aan de zorg van de priesters wordt toevertrouwd, wordt afgewogen meegenomen (Ea 8:30). Het moet naar Jeruzalem worden gebracht, met “het huis van onze God” als uiteindelijke bestemming. Ook wat ons is toevertrouwd, is zorgvuldig afgewogen en moeten we binnen de gemeente, Gods huis in deze tijd, bewaren en beschermen. Wij zijn rentmeesters over wat ons aan geestelijke goederen is toevertrouwd. Elke waarheid van het geheel van de waarheid moeten we vasthouden en er niets van verliezen. Ezra heeft onderweg niets verloren van wat hij heeft meegenomen, net zoals alles wat met Noach in de ark ging, er ook weer veilig en gezond uit kwam.

In Jeruzalem

Dan is het tijdstip van vertrek aangebroken. Er volgt geen uitvoerig reisverslag van de ongeveer vier maanden durende reis. Op die reis zijn Ezra en de zijnen vaak in gevaar geweest. Daarover horen we verder niets. Ezra beschrijft geen heldendaden en geen angsten. Hij geeft God de eer en vat de reis zó samen, dat het gezelschap onder de “hand van onze God” is beschermd tegen “de hand van de vijand en de struikrover” (Ea 8:31). Hij is vertrokken met gebed. Hij is in vrede met dankbaarheid aangekomen, want God heeft hen gered en behouden in Jeruzalem gebracht.

God is voor ons wat wij van Hem verwachten. Te vaak begrenzen we Hem omdat we zo gering van Hem denken. Hij is in staat “zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken” (Ef 3:20). Dat is de onbegrensde bron die het geloof ter beschikking staat.

Als ze in Jeruzalem zijn aangekomen, komen ze daar eerst drie dagen tot rust en bezinning. Ook hier is weer sprake van drie dagen (Ea 8:32; Ea 8:15). Dat betekent voor ons dat opnieuw alles wordt bezien in het licht van de dood en de opstanding van Christus. Er is ook sprake van “de vierde dag” (Ea 8:33). Op de vierde dag komt de afrekening die plaatsvindt ten overstaan van vier mannen. Vier is het getal van de aarde, van de wandel op aarde. Van alles wat ons is toevertrouwd en hoe we daarmee op aarde zijn omgegaan, zullen we rekenschap moeten afleggen voor de rechterstoel van Christus (2Ko 5:10; vgl. Mt 25:14-30).

Alles wordt naar getal en gewicht gecontroleerd (Ea 8:34). Trouwe dienaren van God zullen er grote zorg voor hebben dat niet één onderdeel van de kostbare waarheid verloren gaat of aan gewicht verliest. In de christenheid worden steeds meer waarheden niet meer verkondigd en verliezen steeds meer waarheden aan gewicht, dat wil zeggen aan belangrijkheid. Sommige waarheden hebben afgedaan omdat ze niet meer van deze tijd zouden zijn. Andere waarheden worden van hun kracht beroofd door er een andere betekenis aan te geven. Vaak nog zijn er nog wel de vorm en de woorden, maar het ware geestelijke gewicht ervan ligt niet meer op de harten.

Na het afleveren van alle schatten brengt het volk brandoffers aan de HEERE (Ea 8:35). Het zojuist teruggekeerde overblijfsel wordt een volk van aanbidders. In het brengen van de offers brengen ze ook hun dank aan God voor Zijn bewaring tijdens de reis.

Evenals bij de inwijding van Gods huis (Ea 6:17) ziet het zwakke overblijfsel toch “heel Israël” daar vertegenwoordigd. Die gedachte zien we ook in het telkens terugkerende getal twaalf of een veelvoud daarvan. Het betekent dat bij het brengen van het brandoffer ook allen worden betrokken die in Babel zijn achtergebleven. Een voortdurende herinnering aan het hele volk van God bewaart ons voor sektarisch denken en handelen.

Pas nadat ze zich aan God hebben voorgesteld op de grondslag van hun offers, gaan ze naar de ambtenaren van de koning (Ea 8:36). Altijd heeft God de eerste rechten en moet Hem eerst worden gegeven wat Hem toekomt. Dan komen anderen aan de beurt. De wetten van de koning worden aan de stadhouder van de koning en de landvoogden overhandigd. De beambten van de koning handelen naar wat hun door de koning is geboden (Ea 7:21-24) en geven “steun aan het volk en het huis van God”. Daarmee is het voornemen van de onderneming door Ezra vervuld. Wat hij in de beide volgende hoofdstukken doet, is geen doel van zijn reis, maar is een uitvloeisel van zijn hoofddoel.

Copyright information for DutKingComments