‏ Genesis 15:7-21

De HEERE belooft Abram het land

Na de belofte van een erfgenaam belooft de HEERE Abram ook een erfenis: het land. Erfgenaam en erfenis horen bij elkaar. De HEERE belooft niet slechts dat Abram het land zal bezitten, maar dat hij het als erfenis zal bezitten. Dat betekent dat hij van de HEERE er het onvervreemdbare recht op krijgt.

De belofte is gegrond op een offer

Net als bij de belofte van een erfgenaam heeft Abram bij de belofte van de erfenis de vraag hoe dit zal gebeuren. Dan krijgt hij van de HEERE onderwijs over het offer. In beeld wil dit zeggen dat God Zijn beloften vervult op grond van het offer van Zijn Zoon, dat wil zeggen op grond van Zijn dood.

De verschillende dieren stellen verschillende aspecten van de Heer Jezus en Zijn werk voor. De driejarige jonge koe stelt de kracht en volharding voor waarmee de Heer Jezus Zijn werk aan het kruis heeft volbracht. De geit wordt voornamelijk gebruikt als zondoffer, ook een belangrijk aspect van het werk van de Heer Jezus, want dat spreekt van Hem als Degene Die tot zonde is gemaakt. De ram spreekt van toewijding en wordt gebruikt bij de wijding van de priesters. De beide duiven spreken van Hem als de hemelse Mens.

Het middendoor delen spreekt ervan dat God wenst dat we alle delen van het offer overdenken. Het wegjagen van de roofvogels wil zeggen dat we geen dingen of gedachten toelaten die verhinderen dat we ons met de Heer Jezus bezighouden. De diepe slaap die op Abram valt, ziet op de vereenzelviging van Abram met het offer.

God wil dat wij zien hoezeer we met de Heer Jezus verbonden zijn, zodat we persoonlijk kunnen zeggen: “Ik ben met Christus gekruisigd en ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij” (Gl 2:20a). Dan zal God ons duidelijk kunnen maken welke toekomst Zijn volk tegemoet gaat, zoals Hij hier doet.

Voordat het volk het heerlijke land zal bereiken, zal het eerst verdrukt worden. Daarvan spreekt de “rokende oven” (Gn 15:17; Dt 4:20). Het volk zal in Egypte worden verdrukt (Ex 1:13). Die situatie zal vierhonderd jaar duren. Maar direct daarmee verbonden is de “vurige fakkel”, die spreekt van de hoop van de verlossing (Js 62:1; Zc 12:6). Dat de vurige fakkel tussen de stukken doorgaat, is tevens de bevestiging van de toezegging (vgl. Jr 34:18-19). Dit is altijd de weg die Gods kinderen moeten gaan en die ook de Heer Jezus is gegaan: eerst lijden in deze wereld, daarna heerlijkheid bij Hem (Lk 24:26).

Abram zal niet beleven dat het goede land in het bezit is van zijn nageslacht. Hij heeft er als vreemdeling in geleefd en zal er ook als vreemdeling in sterven. Maar evenmin zal hij het ongeluk beleven dat over zijn zaad komen zal en nog veel minder zal hij erin delen (vgl. 2Kn 22:20; Js 57:1). Hij zal in vrede en in hoge ouderdom tot zijn vaderen gaan (Gn 15:15).

Als God Zijn volk zal bevrijden, zal dat het oordeel van de onderdrukkers betekenen. God zal echter pas oordelen als de maat van de zonde vol is. Hij is lankmoedig, “daar Hij niet wil dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen” (2Pt 3:9).

Het verbond met Abram

Gods verbond met Abram is zonder voorwaarden. God beschrijft hier het land in een uitgestrektheid die het tot nu toe nog niet heeft bezeten, maar die het in het vrederijk zal bezitten.

Het land van ons, christenen, is de hemelse gewesten. Dat heeft God ons in al de uitgestrektheid ervan al gegeven omdat we verbonden zijn met de Heer Jezus. God heeft alles aan Hem gegeven en wij mogen dat met Hem delen.

Copyright information for DutKingComments