‏ Genesis 35:1-5

Jakob moet naar Bethel

Na de verootmoedigende gebeurtenissen van Genesis 34 herinnert God Jakob aan zijn gelofte (Gn 28:20-22) en zegt tegen hem dat hij naar Bethel moet gaan. God is van plan Jakob te zegenen. Dat wil Hij doen in Bethel, dat betekent ‘huis van God’. Daar is Gods huis, daar woont Hij en wil Hij de Zijnen bij Zich hebben. Vandaag is de gemeente het huis van God (1Tm 3:15).

Als Jakob denkt aan een ontmoeting met God in Zijn huis, realiseert hij zich dat hij zijn eigen huis in overeenstemming met Gods huis moet brengen. In zijn gezin moet een reiniging plaatsvinden, de afgoden moeten worden verwijderd en de kleren – wat spreekt van het gedrag, wat de mensen van ons waarnemen – moeten worden aangepast aan wat passend is voor Gods heiligheid.

Het kan zijn dat Jakob door alles wat zijn gezin is binnengekomen wat niet in overeenstemming is met Gods gedachten, geen oog meer heeft gehad voor wat hij God heeft beloofd. Verkeerde dingen in het leven van een gelovige maken hem blind voor wat God toekomt. “Het is beter dat u niet belooft, dan dat u belooft maar niet nakomt” (Pr 5:4). God kan het echter in herinnering brengen.

Gods huis wil zeggen dat God bij de mensen wil wonen en dat mensen bij Hem mogen wonen. Hij wil hen zegenen. De mens die bij Hem woont, mag Hem dienen. Maar waar Hij woont, bepaalt Hij de huisregels. In Zijn huis heerst Zijn gezag en moet alles tot Zijn eer zijn (Ps 29:9b). De erkenning daarvan geeft zegen.

God heeft niet tegen Jakob gezegd dat hij zijn eigen huis moet reinigen, maar Jakob voelt het goed aan. Hij geeft de opdracht daartoe aan zijn huis, hij neemt zijn verantwoordelijkheid. Pas dan kan er een optrekken zijn. Er is blijkbaar heel wat meer het gezin van Jakob binnengeslopen dan alleen de afgodsbeeldjes van Rachel (Gn 31:30-34). Al de afgoden en ook de oorringen – dat spreekt in dit geval van een luisteren naar dingen die we graag horen – worden bij Jakob gebracht en hij begraaft ze. Dit is de eerste begrafenis van dit hoofdstuk. Er volgen er nog drie (Gn 35:8; 19; 29).

De eik kunnen we hier zien als een beeld van het kruis. Daar moeten we onze afgoden begraven. Dat betekent voor ons dat we belijden voor God wat in ons leven een plaats heeft gekregen naast of in plaats van Hem en zien dat de Heer Jezus daarover het oordeel heeft gedragen. Dan is het weg (1Jh 1:9). Het resultaat voor Jakob is dat God hem beschermt (Gn 35:5; 2Kr 17:9-10; Jz 2:9).

Copyright information for DutKingComments