‏ Genesis 49:3-7

Ruben

Ruben (betekent ‘zie, een zoon’) is de oudste zoon. Tot hem richt Jakob het eerst het woord. Eerst meet Jakob de zegeningen breed uit die Ruben als eerstgeborene ten deel zijn gevallen. Op hem heeft Jakob eerst zijn natuurlijke verwachting gevestigd, maar hij is bedrogen uitgekomen in zijn verwachting. Ruben weet zijn begeerten niet te beheersen en gaat zich in wellust te buiten aan de vrouw van zijn vader (Gn 35:22). De hoge positie van Ruben maakt zijn val des te dieper. Hij verspeelt zijn eerstgeboorterecht.

Jakob herinnert aan dit voorval dat ongeveer veertig jaar geleden heeft plaatsgevonden. Elke zonde, ook de zonde van seksuele aard, kan vergeven worden. Dat neemt niet weg dat de zonde van overspel en hoererij vaak als onuitwisbare vlek aan iemands leven blijft kleven (Sp 6:32-33).

Hoeveel is er al door gelovigen aan zegen verspeeld door de vrije teugel te geven aan seksueel kwaad! De zegen van de eerstgeborene is onder andere kracht, een hoge positie (aanzien) en veel vermogen (een dubbel deel). Het is allemaal verdwenen door de uitbarsting van zijn ontembare natuur. In Ruben zien we het verderf van de mens. Ruben behoudt zijn rechten als zoon, maar hij raakt het voorrecht van de eerstgeboren zoon kwijt.

Zo heeft het volk Israël de zegen verspeeld door zijn verdorven natuur de vrije loop te laten. Ze hebben zich als volk niet aan God gestoord en zijn de lusten van hun vlees gevolgd. Ze hebben God de rug toegekeerd en zich verbonden aan de afgoden.

Simeon en Levi

Jakob heeft een woord over Simeon (betekent ‘verhoring’) en Levi (betekent ‘aanhechting’). Na de zonde van Ruben, waarin het kenmerk van verderf te zien is, spreekt Jakob over de zonde van zijn volgende twee zonen. Daarin komt een ander kenmerk van de zonde naar voren: geweld. Jakob doelt op het geweld van Simeon en Levi in Genesis 34 (Gn 34:5-29). Hij neemt duidelijk afstand van de handelwijze van zijn zonen.

Hij spreekt niet tot hen, maar over hen ten aanhoren van al zijn zonen. Allen, ook wij, moeten ervan leren. Deze twee zijn broeders in het kwaad geweest. Jakob verwerpt elke verbinding met hen. Hij wil niet in hun denken betrokken worden. In zulk gezelschap wil Jakob niet zijn, en ook wij horen er niet (Ps 1:1).

Hij neemt zijn kinderen niet in bescherming en praat hun zonde niet goed, maar noemt die bij de naam. Hij vervloekt hun woede en verbolgenheid, niet hen persoonlijk. De gevolgen van hun handelwijze blijven niet uit (Gl 6:7-8). In plaats van samen te blijven – ze zijn samen geweest in het kwaad – zullen ze verdeeld en verstrooid worden onder Israël.

Van Simeon als stam zal niet veel overblijven (Nm 1:23; Nm 26:14; Jz 19:1-9). Ze zullen in het land grotendeels te midden van Juda wonen. De verstrooiing van Levi wordt door de genade van God veranderd in een zegen. Door hun verstrooiing komen ze te midden van het hele volk, waardoor ze het hele volk onderwijs kunnen geven uit Gods wetten.

Copyright information for DutKingComments