Hebrews 3:3-4
De Apostel en Hogepriester, Jezus
Hb 3:1. Met het eerste woord, “daarom”, legt de schrijver van de brief een sterke verbinding tussen de voorgaande twee hoofdstukken en wat volgt. In Hebreeën 1-2 heeft hij op grootse wijze de heerlijkheden van de Heer Jezus aan de lezers en dus ook aan jou voorgesteld. Omdat Hij zo geweldig verheven en toch ook zo dichtbij is, daarom moet je naar Hem blijven kijken. Daardoor kun je de weg van het geloof blijven gaan dwars door alle verzoekingen en beproevingen heen. Je zult de moed niet opgeven als het leven moeilijk wordt, want je blijft naar Hem kijken Die alles te boven gaat en jou voorgaat en helpt. Kijk eens hoe je hier wordt aangesproken. Je hoort het goed: “Heilige broeders.” Weet je nog dat de Heer Jezus Zich niet schaamt de geadresseerden ‘broeders’ te noemen (Hb 2:11b)? Ze worden zelfs aangesproken als ‘heilige’ broeders. Jij bent een van hen die de Heer Jezus heeft geheiligd en aan Zichzelf heeft verbonden (Hb 2:11a). En nog houdt het niet op, want je bent ook een van de “deelgenoten van [de] hemelse roeping”. Israël heeft een aardse roeping en hoop, maar samen met deze Joodse christenen heb jij deel aan een nieuw voorrecht. Het gaat om iets wat je krijgt door de roeping van Christus vanuit de hemel. Daardoor is dit voorrecht niet beperkt tot hen die door hun natuurlijke geboorte lid zijn van Gods aardse volk, maar het geldt voor allen die door het geloof met de Heer Jezus verbonden zijn. Het is een roeping vanuit de hemel, dat is de oorsprong, daar komt de roeping vandaan, en het is een roeping tot hemelse heerlijkheid, dat is het doel van de roeping, daar gaat het naartoe (vgl. Fp 3:14; 2Tm 1:9). Voor de aarde betekent dat: verlies van aardse zegeningen samen met het ondergaan van verwerping, lijden en schande. Dat laat de brief van begin tot eind zien. Maar dat is geen verslechtering. Jij en allen die hun oog zo op de Heer Jezus gericht houden, krijgen er iets beters voor terug. Het is ermee als met de vele gelovigen in het Oude Testament die wisten dat zij bij hun leven het vrederijk niet zouden meemaken, maar daar niet om treurden. Ze hadden namelijk leren uitzien naar een beter, dat is een hemels vaderland. Om dat vol te houden is het wel noodzakelijk dat je al je aandacht intens richt op “Jezus”. Deze naam opent een wereld van verwerping enerzijds en van heerlijkheid anderzijds. Altijd als de naam ‘Jezus’ in de Bijbel voorkomt, zonder een toevoeging als ‘Heer’ of ‘Christus’, wil God onze gedachten bij twee aspecten bepalen. ‘Jezus’ is Hij, Die eens als de nederige Mens op aarde was en door de mensen verworpen werd. ‘Jezus’ is ook Hij, Die God bij Zichzelf in de hemel heeft verheerlijkt, juist omdat Hij die nederige Mens op aarde is geweest. Juist in die Naam zal eens elke knie zich buigen (Fp 2:10).Van Hem leg jij nu al getuigenis af doordat jij nu al je knieën hebt gebogen voor Hem. Je belijdt Hem tegenover de mensen om je heen. Maar wat je belijdt in de wereld, heb je eerst moeten leren aanschouwen in het heiligdom. Vandaar de oproep: “Beschouwt … Jezus.” Je ziet Hem als Degene Die van God tot Zijn volk is gekomen als “Apostel” om hun Gods gedachten bekend te maken. Je ziet Hem ook als “Hogepriester”, dat is als Degene Die namens Gods volk tot God is gegaan om hen bij God te vertegenwoordigen. Als ‘Apostel’ is Hij de ware Mozes en als ‘Hogepriester’ is Hij de ware Aäron.Hb 3:2. Na Zijn functies benadrukt de schrijver de trouw van de Heer Jezus. Wat is trouw toch belangrijk! Wat heb je aan iemand die de hoogste en invloedrijkste functie bekleedt, maar niet trouw is in de uitoefening ervan? De Heer Jezus is trouw. Hij is trouw aan God, Die Hem als Apostel en Hogepriester heeft aangesteld “in Zijn huis”. Bij ‘Zijn huis’ kun je denken aan de tabernakel of misschien ook wel aan ‘het huis van Israël’, waarmee dan Gods volk wordt bedoeld (Hb 8:8). Hb 3:3-4. God heeft ook van Mozes kunnen getuigen dat hij trouw was in Zijn huis (Nm 12:7). Mozes mag dan op Christus lijken als het gaat om trouw, toch gaat Christus Mozes ver te boven, zoals Hij ook de engelen in de voorgaande hoofdstukken ver te boven gaat. Mozes is namelijk niet de bouwer van het huis, niet van de tabernakel en ook niet van Israël. Mozes staat niet boven het huis, hij maakte er deel van uit, terwijl Christus de Bouwer ervan is. De heerlijkheid van de Bouwer komt in het huis tot uitdrukking. De schrijver is eenvoudig in zijn gedachtegang. Hij zegt: ‘Als je een huis ziet, moet er een bouwer zijn.’ De bouwer is God de Zoon. Hij is de Bouwer van het heelal, van de tabernakel, van Israël, van de gemeente. Als Bouwer is Hij de oorsprong van al Zijn bouwwerken. Hij heeft ze bedacht en uitgevoerd (Jh 1:3; Ko 1:16; Hb 1:2) en woont erin. Christus gaat alles te boven. Mozes staat alleen in verbinding met het huis van Israël, maar de Heer Jezus staat met alles in verbinding, zonder grens. Hb 3:5. In dit vers verwijst de schrijver weer naar de trouw van Mozes in het hele huis van God. God heeft dit huis ontworpen en Mozes heeft Gods ontwerp uitgevoerd (Hb 8:5; Ex 25:9; 40). Hij is Gods dienaar in Gods huis geweest en daardoor deel van het huis. Zijn dienst bestond uit het doorgeven aan het volk wat God in de tabernakel tot hem sprak (Ex 25:21-22). Hb 3:6. En weer wordt de vergelijking tussen Christus en Mozes gemaakt. In Hb 3:2 geeft de vergelijking aan dat er, wat trouw betreft, overeenstemming tussen Christus en Mozes is. Als het gaat over het huis van God, blijkt een duidelijk verschil tussen Christus en Mozes. Mozes was dienaar, zij het een geëerd dienaar, in het huis, maar Christus is Zoon over het huis dat ook nog eens Zijn huis is. En dan maakt de schrijver bijna onverwachts de betekenis van het huis van de Zoon duidelijk. Tot nu toe heb je bij het huis van God steeds gedacht aan de tabernakel. En terecht. Maar nu blijkt dat met het huis nog iets anders wordt bedoeld. Je leest namelijk: “Wiens huis wij zijn.” Dat wil zeggen dat de gelovigen het huis van de Zoon zijn. Dat is op zich geen nieuwe gedachte. Paulus heeft in zijn beeldspraak over de gemeente al eerder het beeld van het huis gebruikt om daarmee bepaalde aspecten van de gemeente van God aan te duiden (1Ko 3:16; Ef 2:21; 1Tm 3:15). Het huis als beeld van de gemeente legt de nadruk op het wonen van God in de gemeente en dat de orde die er in het huis is, Zijn orde is. In de brief aan de Hebreeën wordt Gods volk niet zozeer als de gemeente gezien, maar als een gezelschap van pelgrims dat op weg is naar de beloofde zegen. Tevens wordt dit gezelschap gezien als een volk van priesters. Met dit laatste heeft het huis van God te maken. Het huis van God is een huis waarin priesterdienst plaatsvindt. Daarin oefent Christus Zijn priesterdienst uit en de gelovigen doen dat in navolging van Hem. In het Oude Testament zie je dat Aäron aan het hoofd van de priesterlijke familie stond van de dienst die in Gods huis, de tabernakel, werd uitgeoefend. De gelovigen zijn nu die priesterlijke familie (1Pt 2:5) met aan het hoofd de ware Aäron, de Heer Jezus, als Zoon over Zijn huis.Door het woord “als” dat nu volgt, lijkt het alsof het voorgaande ineens twijfelachtig wordt gemaakt. Hoe zit dat nu? Je weet zeker dat je als gelovige tot het huis van de Zoon behoort. Door het woord ‘als’ lijkt het erop alsof er toch een voorwaarde aan wordt verbonden. Je bent lid van de gemeente, maar je moet wel tot het einde toe vasthouden. Anders val je af. Zo staat het er toch? Is dat echt de bedoeling? Bij deze vragen moet je een paar dingen goed bedenken. 1. Het woord ‘als’ heeft te maken met de verantwoordelijkheid die iedere belijder heeft. Jij bent ook een belijder, want jij belijdt de Heer Jezus als jouw Heer. Hetzelfde geldt voor mij. 2. Wie eenmaal door bekering en geloof een kind van God is, is dat voor eeuwig. Lees wat de Heer Jezus in Johannes 10 zegt en leg daar je hand op (Jh 10:28-29). Dit is een woord van de Heer Jezus en is daarom boven alle twijfel verheven. Er bestaat geen afval van de heiligen. 3. Wie afvalt, bewijst dat hij nooit een kind van God is geweest. Het verloop van de tijd maakt duidelijk of iemand echt of slechts in naam een kind van God is. De schijnchristen geeft het vroeg of laat op; de ware gelovige houdt vast tot het einde. Dat is geen zaaien van twijfel, maar het aanspreken van ieder persoonlijk op zijn belijdenis. Jij hebt de opdracht om vast te houden aan de vrijmoedigheid en het roemen in de hoop. Als jij niet vasthoudt, gaat het met jou zoals het met veel Israëlieten in de woestijn is gegaan, die door ongeloof nooit het beloofde land bereikten. Dit wordt in de volgende verzen uiteengezet. Als jouw belijdenis echt is, zul je vasthouden, want dan vraag je van God de kracht daartoe. Je houdt dan vast aan je vrijmoedigheid om te getuigen van Iemand Die je alleen door geloof kunt zien. Je houdt ook vast aan het roemen in de hoop op een toekomst, waarin Hij wel te zien zal zijn en dan in macht en majesteit. Als je vasthoudt aan je “vrijmoedigheid en het roemen in de hoop”, zul je elke verzoeking kunnen weerstaan om terug te keren tot je vroegere leven. Lees nog eens Hebreeën 3:1-6.Verwerking: Hoe wordt de Heer Jezus in dit gedeelte voorgesteld en waarom?