‏ Isaiah 33:2

De vijand wordt vergolden

In Jesaja 28-32 wordt vijf keer een “wee” uitgesproken over Israël en Juda (Js 28:1; Js 29:1; 15; Js 30:1; Js 31:1). Het zesde “wee” wordt nu uitgesproken over de “verwoester”, dat is Assyrië, en “u die trouweloos handelt”, dat is de antichrist (Js 33:1; Js 33:13). Dit zijn de twee vijanden waarmee het overblijfsel in de eindtijd te maken krijgt, de ene vijand vanbuiten en de andere vijand vanbinnen.

Weer kijkt de profetie vanuit de tijd van Jesaja ook vooruit naar de toekomstige en uiteindelijke omverwerping van de antichristelijke machten en naar de dag van Sions bevrijding. Het oordeel over Assyrië en de antichrist gebeurt naar het beginsel dat een mens oogst wat hij heeft gezaaid (Gl 6:7-8). Dat geldt net zo goed voor volken als voor afzonderlijke personen.

Aan de definitieve afrekening door de HEERE met Assyrië en de antichrist gaat een tijd vooraf dat deze vijanden Gods volk in grote nood zullen brengen. Met het oog op hun dreiging zal het volk bidden en smeken om verlossing (Js 33:2). Jesaja vertolkt in de eerste en de laatste regel van Js 33:2 de stem van het overblijfsel in de grote verdrukking, de “tijd van benauwdheid”. Hij maakt zich een met hen en voelt hun nood als de zijne. Daarom spreekt hij in die regels over “ons” en “wij”. Ze hebben niet altijd op de HEERE gehoopt, maar als ze zich hebben bekeerd, hopen ze op Hem. Dan leven ze uit genade.

In de middelste regel van Js 33:2 smeekt Jesaja de HEERE om “elke morgen hun arm” te zijn. Daar is hij hun voorbidder en vraagt hij de HEERE met het oog op wat ze dagelijks nodig hebben. Hij vraagt voor hen om Zijn dagelijkse ondersteuning, want ze zijn in die tijd van grote nood afhankelijk van Zijn macht. Zonder Zijn macht zijn ze machteloos. De bede “geef ons vandaag ons toereikend brood” (Mt 6:11), zal dan actueel zijn. De biddende houding van Jesaja is een voorafschaduwing van de houding van het gelovig overblijfsel.

De HEERE heeft beloofd dat Hij Israël zal beschermen (Js 31:4-5). Daarom is de uitkomst zeker, niet alleen in de dagen van Hizkia, maar ook in de eindtijd. De vijandige volken, de heidenvolken, die tegen Israël zijn opgetrokken, zullen verstrooid worden doordat de HEERE Zich verheft (Js 33:3). Wat deze volken aan buit hebben veroverd, zal door anderen worden weggenomen (Js 33:4).

Copyright information for DutKingComments