Jeremiah 2:12-13
Israëls afgoderij
De HEERE zal hen voor hun gedrag van ongeëvenaarde afvalligheid voor het gerecht dagen en ter verantwoording roepen (Jr 2:9). Dat geldt niet alleen voor de generatie tot wie Jeremia het woord richt, maar zelfs voor hun kleinkinderen. Gods normen veranderen niet en blijven voor elke generatie gelijk. In Zijn beoordeling van het kwaad is Hij volstrekt rechtvaardig. Wat hun afgodendienst betreft, kunnen ze leren van de heidenvolken (Jr 2:10). Laten ze maar eens de moeite nemen om te gaan kijken bij de Kittiërs, dat is Cyprus, in het westen; en laten ze eens gaan informeren bij Kedar, een Arabische woestijnstam, in het oosten. Het volk wordt als het ware verplicht van west naar oost, dat wil zeggen overal, te kijken. Dan moeten ze er eens goed op letten hoe die volken met hun afgoden omgaan. Ze zullen opmerken dat die volken hun goden niet inruilen voor andere goden, maar er trouw aan blijven, hoewel dat natuurlijk niet meer dan houten en stenen goden zijn (Jr 2:11). Afgodendienaars zijn vaak meer toegewijd aan wat nutteloos is, dan Gods volk aan de waarheid. Gods volk geeft de waarheid prijs, de afgodendienaars houden de leugen vast. Dat geldt ook voor onze tijd.Tegen die achtergrond moeten ze nu hun eigen gedrag eens bezien. Hoe bestaat het dan dat zij hun “Eer” niet alleen ontrouw worden, maar Hem inruilen voor wat geen goden zijn (Ps 106:20). Zij vervangen de heerlijkheid van de onvergankelijke God door afbeeldingen uit de schepping (Rm 1:23). Het is vreselijk als een vrouw echtbreuk pleegt, maar ze doet dat, in het algemeen, met één man. Maar Israël pleegt echtbreuk met vele, vele afgoden. Dat het volk echtbreuk heeft gepleegd, is al erg genoeg, maar ze doet ook nog eens met zoveel en zulke afschuwelijke afgoden. Ze hebben de levende God ingeruild voor verschrikkelijke afgoden. Goden inruilen of vervangen is iets wat zelfs in de heidenwereld niet voorkomt. Als Gods volk zondigt, is dat meestal in ergere mate dan wanneer mensen van de wereld dat doen (vgl. 1Ko 5:1). Gods volk verruilt zijn Eer, dat is de HEERE Zelf, voor wat geen nut doet, dat zijn de afgoden. Hoe dwaas kan Gods volk zijn! Jeremia roept namens de HEERE de hemel – waarbij we kunnen denken aan de engelen – op, om zich hierover te ontzetten, te huiveren en hierover zeer ontsteld te zijn (Jr 2:12). Op aarde wordt met de HEERE geen rekening gehouden door Zijn volk. De hemel ziet de ontrouw en kan dat niet onbewogen aanzien (Dt 32:1; Js 1:2). De HEERE houdt Juda zijn tweeledige zonde voor, “een dubbel kwaad” (Jr 2:13). Ze hebben 1. Hem, de bron van levend water, verlaten, dat wil zeggen dat ze de waarheid hebben verworpen en 2. zich bakken uitgehakt, “lekkende bakken die geen water houden”, dat wil zeggen dat ze de leugen hebben aangenomen. De HEERE noemt Zichzelf “de bron van levend water”, de bron van het leven (vgl. Ps 36:10a). Wie de bron van levend water, de Heer Jezus Zelf (Jh 4:10-14; Jh 7:37-39), verlaat, gaat eigen bronnen aanboren. Wie zelf bronnen aanboort om de ware zin van het leven te leren kennen, komt om van dorst. Alleen de HEERE kan de dorst van Zijn volk lessen. “Lekkende bakken”, bakken die geen water houden, middelen die geen dorst lessen, zijn Egypte en Assyrië (Jr 2:18). Als toepassing voor ons kunnen we bijvoorbeeld denken aan wetenschap, filosofie en het streven naar bezit en macht. Alles wat daarvan wordt verwacht, lekt weg.Zonde brengt onvermijdelijk zijn eigen straf mee. Door twee krachtige vragen benadrukt de HEERE de gevolgen van hun ongehoorzaamheid (Jr 2:14). Israël was van oorsprong geen slaaf en geen prooi (Jr 2:3), maar is door zijn ontrouw slaaf en prooi geworden. De HEERE noemt Israël “Mijn Zoon, Mijn eerstgeborene” (Ex 4:22). Ze zijn niet bestemd om in slavernij te dienen, maar om in vrijheid te heersen. Israël heeft zich echter van de HEERE afgewend en zijn betrekking tot Hem als zoon verloochend. Hij is een afgodendienaar geworden en een slaaf van zijn lusten. “Ieder die de zonde doet, is een slaaf
Copyright information for
DutKingComments