‏ Jeremiah 2:33

Israëls dwaasheid

Het volk keert de zaken om door God ter verantwoording te roepen (Jr 2:29). Alsof Hij iets niet goed heeft gedaan! Zij zijn het immers die in opstand tegen Hem gekomen zijn. Daarom heeft Hij hen getuchtigd (Jr 2:30). Maar het is tevergeefs. Ze hebben zelfs de profeten die Hij tot hen heeft gezonden met het zwaard gedood (1Kn 19:10; vgl. Mt 23:37a; Hd 7:52). Ze zijn als een leeuw tegen hen tekeergegaan. Zo hebben ze verderf voor zichzelf aangericht. De profeten, die zo’n grote zegen van God voor het volk zijn, zijn door hen behandeld alsof ze een grote plaag zijn.

De HEERE vraagt Zijn volk nog eens goed naar Hem te luisteren (Jr 2:31), want Hij heeft hun iets te zeggen wat onweerlegbaar is. Hij spreekt tot de generatie die op dat moment leeft. Hij vraagt of Hij soms een woestijn voor hen is geweest of misschien wel een land van diepe duisternis. Is er bij Hem geen verkwikking en voorziening in hun noden? Is er bij Hem geen licht op de weg die ze moeten gaan? Ze kunnen dit niet ontkennen. Maar uit de houding van het volk blijkt absoluut niet dat ze het erkennen.

Glashard zeggen ze dat ze niet meer naar Hem toe komen. Ze willen ongebonden zijn, vrij. Zich aan Hem onderwerpen is voor hen een verwerpelijke gedachte. Ze weigeren zich aan Hem te onderwerpen. Dat houdt de HEERE hun, die Hij hier “Mijn volk” noemt, voor. Hij mag zoveel anders van hen verwachten, juist omdat ze Zijn volk zijn.

In plaats van een woestijn zonder leven en een land zonder licht is Hij hun sieraad geweest en zijn zij voor Hem een jonge vrouw en een bruid geweest (Jr 2:32). Ze hebben zich echter volkomen tegengesteld gedragen en zijn Hem vergeten, en dat al zo heel lang. Hij ziet die tijd niet als een bepaalde periode, maar rekent in dagen. Elke dag dat ze Hem vergeten, telt voor Hem. Hij kan de dagen niet meer tellen, zo zwaar is het voor Hem dat Zijn volk Hem dag in dag uit maar gewoon negeert. Dit gaat nog verder dan de weigering bij Hem te komen van het vorige vers. We beluisteren het grote verdriet van God Die wordt afgewezen door het volk dat Hij zo liefheeft en waarvoor Hij zoveel heeft gedaan.

Dat ze God zijn vergeten, is niet omdat ze de weg niet weten om bij Hem te komen. Het is omdat ze die weg niet willen gaan en dat is weer omdat ze een andere weg gaan, een weg van ontucht. Die weg willen ze gaan en wat weten ze die weg goed (Jr 2:33)! Ze kennen die slechte weg zo goed, dat ze die met het grootste gemak ook aan andere, in de zonde levende mensen leren.

Op het dieptepunt van hun afwijking zijn ze ook nog eens moordenaars geworden. Op hun weg van ontucht gaan ze over lijken. Aan hun handen kleeft het bloed van arme onschuldige zielen (Jr 2:34) die ze uit de weg hebben geruimd omdat die hen in de weg hebben gestaan. Er is geen enkele aanleiding, zoals bijvoorbeeld het doden van een inbreker (Ex 22:2). Wat zij doen, “ja, dat slaat alles”.

Wie hoereert, geeft blijk van totale afwezigheid van respect voor het leven. Hoererij en moord horen bij elkaar. David is eerst een hoereerder en wordt daarna ook een moordenaar (2Sm 11:2-5; 14-17). Dit is ook vandaag zo. In het kielzog van een volkomen ontspoorde seksuele moraal volgen abortus en euthanasie.

De mensen tot wie Jeremia het woord richt, spelen de vermoorde onschuld. Ze doen alsof ze niets verkeerd hebben gedaan (Jr 2:35). Ze menen dat de HEERE geen enkele aanleiding heeft om toornig op hen te worden. Ook vandaag wordt in de christenheid de zonde goedgepraat. Er is geen enkel besef meer van wat recht is voor God. Gods Woord wordt zozeer verdraaid, dat de meest afschuwelijke zonden kunnen worden begaan met een beroep op Gods Woord. Maar de HEERE kan en zal dit niet over Zijn kant laten gaan. Hij zal een rechtszaak met hen voeren en hen van hun schuld overtuigen, juist omdat zij zeggen dat ze onschuldig zijn. Deze zelfrechtvaardiging is gruwelijk in Gods ogen.

Telkens trekken ze erop uit om ergens anders hun heil te zoeken (Jr 2:36). Eerst is het Assyrië (2Kn 15:19), nu is het weer Egypte. Maar ze zullen met Egypte net zo beschaamd uitkomen als eerder met Assyrië (2Kr 28:20). Dit heen en weer trekken, dit telkens veranderen van hun weg, het steeds weer kiezen van een nieuwe tactiek om zich los van de HEERE in te dekken tegen kwaad of om voordelen zeker te stellen, is nutteloos. Ze zullen als gevangenen worden weggevoerd en geen voorspoed hebben, want de HEERE verbreekt alles waarop zij steunen (Jr 2:37). Met hun handen op het hoofd, wat betekent in grote schande, zullen ze uitgaan (vgl. 2Sm 13:19).

Copyright information for DutKingComments