Jeremiah 34:13

De zonde van de natie

Dan komt het woord van de HEERE tot Jeremia (Jr 34:12). De HEERE roept bij het volk in herinnering dat Hij, “de HEERE, de God van Israël”, een verbond met hun vaderen heeft gesloten toen Hij hen uit Egypte, het slavenhuis, heeft geleid (Jr 34:13). Met nadruk wordt Egypte “het slavenhuis” genoemd. Toen heeft de HEERE bepaald dat een Hebreeuwse broeder die zich heeft moeten verkopen als slaaf, door zijn heer na zes jaar dienst vrij moet worden gelaten (Jr 34:14; Ex 21:1-6).

Deze wet is gegeven vlak na hun uittocht uit Egypte, waar ze zelf een lange tijd als slaven hebben gediend. Ze weten daardoor wat het is om slaaf te zijn. Dan zou je zeggen dat ze een dergelijke wet van harte zouden uitvoeren. Maar de vaderen hebben niet geluisterd. De mens vergeet snel de ellende waarin hij is geweest als het hem goed gaat en is dan zelfs in staat om anderen uit te buiten.

Nu hebben de mensen tot wie Jeremia het woord richt wel naar dit gebod geluisterd (Jr 34:15). De HEERE zegt zelfs dat zij zich hebben bekeerd en gedaan wat recht is in Zijn ogen. De vrijlating en het verbond hebben ze uitgevoerd. Dat prijst Hij. Wat Hij echter niet prijst, is dat zij op hun gesloten verbond zijn teruggekomen (Jr 34:16). Dat neemt Hij hen zeer kwalijk. Het is ook wel een groot onrecht en mensonwaardig om op een dergelijk besluit terug te komen. Het is een grote zonde tegen God én tegen de naaste. Zij hebben de slaven “naar hun verlangen vrij … laten weggaan”, maar hen daarna weer aan zich onderworpen om als slaven te dienen. Hierover is de HEERE terecht zeer vertoornd.

Copyright information for DutKingComments