Jeremiah 41:2-7

De moord op Gedalia

In de zevende maand komt Ismaël – iemand van wie we nu lezen dat hij van koninklijke afkomst is – met de bevelhebbers en tien mannen naar Gedalia (Jr 41:1). Hij doet alsof hij vreedzame bedoelingen heeft. Gedalia lijkt nergens op bedacht te zijn, want hij biedt hun een maaltijd aan. Tijdens de maaltijd, een beeld van gemeenschap, keert het gezelschap zich, onder aanvoering van Ismaël, tegen Gedalia en zij doden hem (Jr 41:2). Nadrukkelijk wordt gezegd dat zij hem doden “die de koning van Babel over het land had aangesteld”. Ook doodt Ismaël allen die bij Gedalia zijn, onder wie een aantal Babylonische mannen (Jr 41:3).

In Ismaël zien we de waanzin van op macht beluste mensen, iets wat we door de hele geschiedenis van de mensheid heen en in het Woord van God telkens weer zien. De satan is er altijd op uit het getuigenis van God te verwoesten. Dat lukt hem hier door een man die erop uit is de macht te grijpen. De koning van Babel heeft het toegestaan aan de armsten van het land in Israël te blijven en Gedalia over hen gesteld. Onder diens leiding kunnen ze weer iets opbouwen wat tot eer van God kan zijn, in de erkenning van het gezag van een heidense vorst die God vanwege hun ontrouw over hen heeft gesteld.

De massamoord op de pelgrims

Na twee dagen weet nog niemand van de moord op Gedalia (Jr 41:4). Maar rust is er niet voor Ismaël. Er komen mannen uit Sichem met de bedoeling om in het huis van de HEERE een graanoffer en wierook te brengen (Jr 41:5). Deze offergaven zijn offers zonder bloed, omdat er geen mogelijkheden is om dieren te slachten (vgl. Dt 12:13-14; 17-18).

Het gezelschap bestaat uit tachtig mannen. Ze dragen tekenen van rouw waaronder ook het heidense teken van kerven in het lichaam. Ismaël verlaat Mizpa om hen tegemoet te gaan en sluit zich huichelachtig bij hen aan door met hen te huilen (Jr 41:6). Hij nodigt hen uit mee naar Gedalia te gaan. Als ze in de stad komen, werpt Ismaël zijn masker af en slacht hen af (Jr 41:7). De lichamen werpt hij midden in de put. Tien van de tachtig mannen ontkomen echter aan de dood door Ismaël te vertellen dat ze verborgen voorraden tarwe, gerst, olie en honing in het veld hebben (Jr 41:8).

De put waarin de lichamen van alle gedode mannen worden geworpen, ook die van Gedalia en zijn mannen, heeft een geschiedenis (Jr 41:9). Het is de put die koning Asa heeft gemaakt als een schuilkelder. Dat heeft hij gedaan uit angst voor Baësa, de koning van Israël, die hem bedreigt (1Kn 15:22; 2Kr 16:6). Deze put wordt door Ismaël gevuld met de gesneuvelden.

Daarna voert hij het overblijfsel als gevangenen weg en zoekt een heenkomen naar de Ammonieten (Jr 41:10). Hij heeft gemeend koning van Israël te kunnen zijn, maar ziet dat hij zich aan een avontuur heeft gewaagd, waarvan hij de gevolgen niet heeft overzien. Zo handelen veel misdadigers die van hun misdaad veel verwachten tot verbetering van hun leven, terwijl het alleen maar ellende oplevert.

Copyright information for DutKingComments