Job 25:1

De grootheid van God

Bildad antwoordt Job (Jb 25:1). Het is zijn laatste antwoord. Zijn munitie is op. Het is nauwelijks een antwoord te noemen. Het lijkt wel een laatste stuiptrekking van de drie vrienden. Met wat hij zegt, sterven de woorden van de vrienden weg. Hierna is ook hij uitgepraat en in feite verslagen. Van Zofar, die hierna aan de beurt zou moeten zijn, horen we helemaal niets meer. Ze hebben al hun argumenten naar voren gebracht, maar Job in geen enkel opzicht van de juistheid ervan kunnen overtuigen. Bildad blijkt niet in staat te zijn om Jobs opmerkingen te beantwoorden; hij komt ook niet met een nieuw gezichtspunt.

Bildads antwoord is kort en bevat de twee punten waarop hij en zijn vrienden steeds hebben gehamerd (Jb 4:17; Jb 15:14). Bij gebrek aan argumenten komt Bildad hier in feite tot een herhaling van zetten. Hij stelt de majesteit van God voor en daar tegenover de nietigheid van de mens. Hij wijst erop dat God Zijn begrensde schepping, die voor ons bevattingsvermogen onbegrensd is, ver te boven gaat (Jb 25:2). God alleen is onbegrensd. In Zijn onbegrensdheid bezit Hij ook almacht en alle gezag. Hij regeert over alles en iedereen (Js 40:12; 22; 26). Alle “heerschappij” is in Zijn handen. Tegenover Hem past de mens alleen “diep ontzag” (vgl. Jr 10:7).

God is de Maker van “vrede in Zijn hoogten”, wat ziet op de orde die Hij in het heelal tussen Zijn ontelbare en onbevattelijke scheppingswerken heeft aangebracht. Het heelal ademt Zijn almacht. In het heelal staat niets op zichzelf. Alles maakt deel uit van een geheel dat door Hem, door Zijn natuurwetten, harmonieert. Door het woord van Zijn kracht houdt Hij alles in stand en wordt door Hem naar het doel gebracht dat Hij heeft bepaald (Hb 1:3). Zijn natuur, Zijn Wezen, is vrede. Die vrede is zichtbaar in Zijn werken.

In alles wat Hij doet, staan ontelbare menigten engelen Hem ter beschikking (Jb 25:3; Hb 12:22; Op 5:11). Op Zijn gezag gaan zij en doen wat Hij wil. Hij bewoont “een ontoegankelijk licht” (1Tm 6:16). “God is licht” (1Jh 1:5). Daarom is niets voor Hem verborgen, niemand kan zich aan Zijn ontdekkende licht onttrekken. In Zijn licht wordt ieder gezien en openbaar. “Hij openbaart diepe en verborgen dingen, Hij weet wat in het duister is, want het licht woont bij Hem” (Dn 2:22).

Copyright information for DutKingComments