‏ Job 33:25-28

Gods Afgezant en Zijn werk

Om baat te hebben bij de kastijding moet een mens de bedoeling ervan begrijpen en daarvoor is weer iemand nodig die de bedoeling verklaart (Jb 33:23). Elifaz heeft beweerd dat geen middelaar in de hemel ooit naar Job zou luisteren (Jb 5:1). Elihu getuigt nu dat er wel zo Iemand is. Bij de “afgezant”, een woord dat ook kan worden vertaald met ‘engel’, kunnen we het best denken aan ‘de Engel van de HEERE’, de oudtestamentische verschijning van de Heer Jezus. Dat blijkt ook uit de volgende benaming die Elihu gebruikt, “een bemiddelaar”. Wij kennen de Heer Jezus als de “Middelaar tussen God en mensen, [de] Mens Christus Jezus” (1Tm 2:5).

En van Wie anders kan met waarheid worden gezegd dat Hij “één uit duizend” is, een uitdrukking die aangeeft dat Hij werkelijk uniek is (vgl. Pr 7:28b)? Er is niemand zoals Hij, Die bekend is met de wegen van God en Die meer dan iemand anders gekwalificeerd is om die bekend te maken.

Christus is in de wereld gekomen “om de mens bekend te maken met wat zijn recht is”. Dat wil zeggen dat Christus de mens heeft bekendgemaakt met wat voor hem de rechte weg is. Die rechte weg is Hijzelf. Dit wordt toegelicht in Jb 33:24. Wie luistert naar de Afgezant, de Bemiddelaar, en Zijn verklaring van de rechte weg aanvaardt, mag erop rekenen dat God hem genadig zal zijn. Die genade komt tot uiting in de opdracht die Hij geeft om de lijdende van zijn ziekte te verlossen, “zodat hij niet neerdaalt in het graf”. God doet dat niet zomaar. Voor die verlossing heeft Hij een rechtvaardige grondslag en dat is de verzoening. Hij kan geen verlossing geven zonder dat er verzoening tot stand is gebracht.

Het klinkt dan ook als een uitroep van vreugde uit de mond van God: “Ik heb verzoening gevonden.” Het wil zeggen dat Hij een bedekking voor de zonden heeft gevonden, namelijk de losprijs van het bloed van Christus, waardoor Hij kan verlossen. Hier zien we het werk van de Afgezant. Hij is gekomen om verzoening te bewerken. Dat heeft Hij gedaan door het geven van Zijn leven, Zijn bloed. Hij stortte Zijn bloed, wat betekent dat Hij in de dood ging. Want “zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hb 9:22b). Daardoor en door niets anders kan God genade bewijzen aan schuldige, zondige mensen en hen verlossen van de dood. Wij zijn “met God verzoend … door de dood van Zijn Zoon” (Rm 5:10).

Het is wel opmerkelijk dat de Jb 33:23-24 elk jaar tijdens de Verzoendag worden aangehaald in de Joodse gebeden.

In de Jb 33:25-28 beschrijft Elihu de gelukkige gevolgen van de verlossing voor wie daar door Gods genade deel aan heeft. Na de verzoening en de ontvangen vergeving is er voor Job ook de lichamelijke genezing, de terugkeer van gezondheid en welvarendheid met de frisheid van de jeugd (Jb 33:25; Jb 42:10-17; vgl. 2Kn 5:14). Het is een beeld van de situatie van het vrederijk, waar het zwaar beproefde gelovig overblijfsel de zegen van vergeving, genezing en verlossing van het verderf zal genieten (Ps 103:3-4). God zal dan Zijn doel met de eerste schepping hebben bereikt. In die situatie leven wij nog niet.

In geestelijke zin kunnen we dit toepassen op de nieuwe geboorte, het nieuwe leven dat iemand bij zijn bekering ontvangt. Dat nieuwe leven komt ook tot uiting. Het eerste waarin het zichtbaar wordt, is gebed, en wel vurig gebed (Jb 33:26). Er is verlangen naar gemeenschap met God door het gebed. Van Paulus wordt na zijn bekering als eerste activiteit vermeld dat hij bidt (Hd 9:11).

Iemand die met vurig gebed tot God nadert, is Hij “goedgezind”. Hij neemt hem met grote vreugde, “met gejuich”, op in Zijn gunst. Hij verheugt Zich over ieder die er intens naar verlangt om gemeenschap met Hem te hebben. Zo iemand zal Hij ter wille zijn en ondersteunen in zijn geestelijke ontwikkeling.

De herstelde gelovige, die in zichzelf een zwakke sterveling is, is door God rechtvaardig verklaard in Zijn Zoon. Hij staat voor Gods aangezicht bekleed met Zijn gerechtigheid en niet in het kleed van zijn eigen gerechtigheid. Elke eigen roem is afwezig. Wie voor God staat, getuigt ervan voor de mensen dat alles alleen aan Gods genade te danken is (Jb 33:27).

Iemand die verlost is, zal in een openlijke schuldbelijdenis zijn zonde bekennen. Het is niet een belijdenis die in algemeenheden wordt uitgesproken, maar een belijdenis waarbij de zonde bij de naam wordt genoemd. Zijn zonde bestond eruit dat hij krom maakte wat recht is, met andere woorden het verdraaien van het recht. De zonde ontwricht alles, maakt alles scheef en verwrongen. Dat is het verwoestende werk van de mens zonder God. Door het werk van Christus aan het kruis wordt weer recht wat krom is (Js 40:4; Js 42:16; Lk 3:5). Dat zal ook in het vrederijk worden gezien, als de Heer Jezus alle dingen herstelt naar de oorspronkelijke bedoeling van God (Hd 3:21).

Wie zich de genade van God bewust is, zal Hem er ook voor prijzen dat Hij hem niet heeft vergolden naar zijn zonden (Ps 103:10). God heeft zijn ziel verlost, zijn leven gered (Jb 33:28). Dat heeft Hij kunnen doen omdat de prijs van de verzoening is betaald, waarvoor Hij Zelf heeft gezorgd door Zijn Zoon daarvoor in de dood te geven. Daardoor is de zondaar niet in het graf gekomen, in de duisternis van de dood, maar ziet zijn leven het licht. Met deze woorden laat Elihu Job hier over de dood en het graf heen kijken – wat Job voor zichzelf als enige vooruitzicht had –, naar het leven in het licht. Jobs tegenwoordige duisternis is niet het einde. Job eindigt niet in de duisternis, maar in het licht.

Elihu wijst Job erop dat God geduldig is in Zijn werk met een man (Jb 33:29). Hij doet “dit alles”, Hij laat allerlei dingen in het leven gebeuren, om een man als Job het ware zicht op het leven te geven. Zo is God “twee [of] drie keer met een man” bezig. Dat wil zeggen dat Hij keer op keer Zijn bemoeienis met iemand laat blijken. Daarbij bedient Hij Zich van verschillende methoden, zoals Elihu die hiervoor heeft genoemd.

Hij doet dat, opdat een man niet in de duisternis van het graf terechtkomt, maar “wordt verlicht met het licht van het leven” (Jb 33:30). Dit herinnert sterk aan de Heer Jezus, Die heeft gezegd: “Ik ben het licht van het leven” (Jh 8:12). Het gaat dan ook ten diepste over Hem. De God over Wie Elihu spreekt, is geen andere God dan Jezus Christus, de in het vlees gekomen Zoon van God. In Hem woonde de volheid van de Godheid lichamelijk op aarde (Ko 1:19). Die volheid woont nog steeds in Hem nu Hij in de hemel is (Ko 2:9). Bij Hem is de bron van het leven en in Zijn licht zien wij het licht (Ps 36:10). In Zijn licht wordt het leven in vreugde geleefd.

Copyright information for DutKingComments