‏ Job 41:10-34

Nederlandse verzen (40:20-40:28)

De Leviathan

Het tweede dier dat God aan Job voorstelt, is de Leviathan, een zeedier dat ook door Hem is gemaakt (Ps 104:26). De beschrijving toont een dier dat een heel ander karakter heeft dan het vorige dier. Het is geen planteneter, zoals de Behemoth, maar een roofdier. Het eerste dier toont de zachte, vreedzame, vrouwelijke zijde, het tweede dier toont de brute, woeste zijde en is erop uit om te verwoesten. Ze zijn geen van beide door mensen te bedwingen.

De zee waarin dit dier leeft, is een beeld van opstandige, goddeloze machten in het algemeen en van woelige volken in het bijzonder (Js 17:12-13; Js 57:20; Ps 65:8; Op 17:15). Daarom is er op de nieuwe aarde geen zee meer (Op 21:1). Nu is het nog zo, dat de satan daarin tekeergaat en haar laat koken (Jb 41:22). We zien in de Leviathan het karakter van de satan als een “brullende leeuw” (1Pt 5:8). Hij is volledig ongevoelig en onbereikbaar, omdat zijn hart “hard als een steen” is (Jb 41:15). God zal hem volledig verbrijzelen (Ps 74:14; vgl. Rm 16:20).

God begint met de vraag aan Job of híj dit geweldige dier met een vishaak uit het water zou kunnen trekken, alsof het om een vis gaat die je met gemak kunt vangen met een hengel (Jb 40:20). De vraag van God geeft de onmogelijkheid aan dat Job dat dier zou kunnen vangen. Wat Job niet kan, kan God wel (vgl. Ez 29:3-4; Ez 38:3-4; Js 37:29).

Dan wijst God Job op de tong in de bek van het dier. Is Job in staat zijn tong met een touw neer te drukken, dat wil zeggen vast te binden aan de onderkaak? De tong wordt gebruikt om eten mee te proeven en door te slikken. Als de tong wordt bedwongen, kan het dier niet meer slikken. Is Job in staat de tong te bedwingen? Ook dat is voor Job onmogelijk. Hij kan hem niet eens vangen en naar zich toetrekken, laat staan zo dicht bij hem komen, dat hij hem bij zijn bek zou kunnen grijpen om zijn tong te binden. Het zou trouwens zijn einde betekenen, want het dier zou hem verslinden.

Het is opmerkelijk dat hier de tong nadrukkelijk wordt genoemd. De satan is de “vader van de leugen” (Jh 8:44), en hij zet de tongen van de mensen ertoe aan om kwaad te spreken (vgl. Jk 3:6). “De tong kan geen enkel mens temmen; zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn” (Jk 3:8). Wie kan het wel? De Heer Jezus! Hij zal ten slotte elke tong onder Zijn gezag brengen. Zelfs de tong van de satan zal bij Hem zweren (Js 45:23) en Hem als Heer belijden (Rm 14:11; Fp 2:11).

God gaat door met aan Job voor te houden of hij ook maar door enige handeling kan laten zien dat hij de Leviathan de baas is. Is Job in staat hem een riet door zijn neus te steken of met een doorn zijn kaak te doorboren (Jb 40:21)? Ook dit zijn acties die grote moed en kracht vragen, want ze vereisen dat hij dicht bij het dier komt. Job zal het niet wagen, want het zal een zekere dood tot gevolg hebben. Hij heeft geen kracht om deze kwade macht, die een beeld van de satan is, te beteugelen. Die kracht heeft alleen God.

Ook hier zien we dat God het beeld van de Leviathan voor de satan gebruikt en ook voor door de satan gebruikte antigoddelijke machten (bijvoorbeeld Egypte en Assyrië) en personen (bijvoorbeeld de farao, Gog en Sanherib), zoals Hij dat vaker in de Bijbel doet. We lezen van God dat Hij bij enkele personen precies Zelf doet, wat Hij hier van Job vraagt:

“Zie, Ik zál u, farao, koning van Egypte, groot zeemonster, … Ik zal haken in uw kaken slaan” (Ez 29:3-4);

“Zie, Ik zál u, Gog, … Ik zal haken in uw kaken slaan” (Ez 38:3-4);

“Sanherib, de koning van Assyrië … zal Ik Mijn haak in uw neus slaan” (Js 37:21; 29).

In Jb 40:22 wijst God op het karakter van het dier. Denkt Job dat het dier bereid is om hem te smeken hem niet te doden en daarvoor zoete, lieve woordjes te spreken omdat hij in Job zijn baas erkent? God spreekt hier over het dier op een menselijke wijze, maar het maakt de bedoeling duidelijk. Dit dier zal zich nooit aan de mens overgeven en nooit bereid zijn tot een verbond met hem (Jb 40:23). Het zal Job nooit lukken hem “als een eeuwige slaaf” aan te nemen.

Deze situatie is het gevolg van de zondeval. Toen verloor de mens de heerschappij die God hem over de dieren had gegeven (Gn 1:28) en was hij een slaaf van de satan geworden met alles waarover hij heerschappij had. De satan is nu “de overste van de wereld” (Jh 14:30) en “de god van deze eeuw” (2Ko 4:4). We zien dan ook achter dit dier het beeld van de satan opdoemen, die het nooit met de mens op een akkoordje zal gooien. Hij weet dat hij de mens in zijn macht heeft. Alleen God staat boven hem, evenals ieder die in Christus is.

De Leviathan, een beeld van de satan, laat niet met zich spelen zoals dat wel gebeurt met vogeltjes die gevangen zijn (Jb 40:24). Hij is geen speelgoed voor kleine meisjes, ook niet al zou Job hem vastbinden, zodat hij niet kan weggaan. Dit is een belangrijke waarschuwing. Ook vandaag de dag zijn er veel mensen die zich door occulte praktijken (zoals glaasje draaien, pendelen, waarzeggen) speels van kwade machten menen te kunnen bedienen en daardoor gefascineerd zijn. Zij moeten weten dat de satan zijn macht nooit als amusement in dienst van de mens stelt, maar zijn eigen doelen nastreeft.

Hij is ook geen koopwaar voor handelaars, waaraan door meerdere kooplieden winst te behalen valt omdat het zo’n enorm dier is met veel lichaamsdelen (Jb 40:25). Hij laat zich niet vangen, doden, in stukken snijden en per deel verkopen. Hij laat niet met zich sollen. Als mensen grote winsten maken met de hulp van de macht van de satan en daarmee hun levensonderhoud verdienen (Hd 16:16), maken ze zich van hem afhankelijk, een afhankelijkheid die hun in de regel hun ziel zal kosten.

Job moet ook maar eens goed naar de huid van het dier kijken (Jb 40:26). Kan hij die volsteken met speren, zodat het dier gedood wordt? Dat zal niet gaan, want zijn huid is een geschubd pantser (Jb 41:6). Hetzelfde geldt voor zijn kop. Daar krijg je geen visharpoen doorheen.

Het laatste voorstel aan Job waardoor hij kan laten zien dat hij dit monster de baas is, is dat hij zijn hand maar eens op hem moet leggen (Jb 40:27). Geen vishaak, geen touw, geen speren, geen visharpoen, maar zijn hand. Heeft Job zoveel kracht in zijn hand, dat hij daarmee het dier eronder kan houden en het kan laten voelen dat hij de baas is? Job moet maar denken aan de (korte) strijd die het dier met hem zou voeren, waarna hij zou worden verslonden. Hij zou het nooit meer doen omdat hij het nooit meer zou kunnen doen.

Elke hoop dit monster te overmeesteren is een ijdele hoop, een leugen (Jb 40:28). Alleen al als je dat dier ziet, ben je nergens meer. De moed ontzinkt je, je wordt door angst bevangen en zakt in elkaar. Hiermee eindigt Gods presentatie aan Job van de Leviathan. Het is duidelijk geworden dat Job geen partij is voor dit monster en dat zijn kracht in vergelijking met die van dit dier helemaal niets voorstelt. Hij kan op geen enkele manier enig gezag over dit schepsel van God uitoefenen. Het enige wat hij kan doen, is er met ontzag en beving naar kijken en er op veilige afstand van blijven.

God laat Job hier zien hoe hopeloos een geschil met de Almachtige er voor hem uitziet. De mens beeft en verliest zijn moed alleen al door de aanblik van een van de schepselen van God. Overweldigd door angst trekt hij zich terug van die macht en vlucht weg. Hoe kan hij dan veronderstellen een geding met God aan te gaan? Welke hoop kan hij koesteren over een rechtsgeding met Hem (vgl. Jb 13:3; Jb 23:3)?

In het volgende gedeelte spreekt God verder over de Leviathan, maar dan in verbinding met de macht die Hij over dit machtige dier heeft. Dan blijkt hoe machtig Hij is.

Copyright information for DutKingComments