‏ Joel 1:6

Sprinkhanen die optrekken

Onder de vier kleinste dieren op aarde, maar die bovenmate wijs zijn (Sp 30:24), behoort ook de sprinkhaan: “De sprinkhaan heeft geen koning, maar hij trekt gezamenlijk ordelijk op” (Sp 30:27). Sprinkhanen vormen ‘een volk’ dat, hoewel het geen koning heeft, toch met wijsheid optrekt. Deze wijsheid komt van God; Hij bestuurt dit volk. Sprinkhanen zijn machtig omdat ze ontelbaar zijn. Bovendien vormen ze een eenheid; er is geen bres in hun gelederen te slaan. Ze blijven een gesloten front vormen.

Hierin ligt een mooie toepassing voor de gemeente nu. Als we even de verwoestende uitwerking buiten beschouwing laten, zoals ook het zojuist aangehaalde Spreuken 30:27 doet, zien we in deze diertjes een prachtig kenmerk van hoe God wil dat de gemeente functioneert. Zij heeft ook geen zichtbare leiding, maar is in alles afhankelijk van de onzichtbare, maar daarom niet minder werkelijke leiding van de Heilige Geest. Als ieder lid van de gemeente zich stelt onder de leiding van de Geest, zowel in het dagelijks leven als in de samenkomsten, zal dit tot uitdrukking komen in het eensgezind optrekken van de gelovigen. Het zal de vijand dan ook niet lukken om verdeeldheid te zaaien.

Het getuigt van wijsheid als kinderen van God zich aan die onzichtbare leiding onderwerpen. De Geest van God maakt door het Woord van God duidelijk hoe Hij ieder lid afzonderlijk en alle leden samen wil leiden. Als ieder lid Gods Woord leest, zal ook duidelijk worden wat zijn of haar functie in het geheel is en hoe die functie ten dienste van het geheel kan worden uitgeoefend.

De sprinkhanen waarover Joël spreekt, worden “een volk” genoemd. Daarmee wordt duidelijk dat in deze sprinkhanen een voorbeeld gezien kan worden van een volk dat op oorlogspad is. De machtige wapens waarover zij beschikken, zijn hun tanden, die met de tanden van een leeuw en de hoektanden van een leeuwin worden vergeleken (vgl. Op 9:8). De koning van de dieren grijpt zijn prooi en verscheurt die met zijn tanden zonder los te laten. Hetzelfde vernietigende werk doen sprinkhanen met hun tanden. Ze vreten alles kaal. Als deze diertjes al zo’n onheil aanrichten, hoeveel te meer zal dat gebeuren door het vijandige volk, waarvan het optreden uitvoerig in het volgende hoofdstuk wordt beschreven (Jl 2:1-11).

Deze vernietigende kracht wordt losgelaten op wat God “Mijn land” noemt. Daarom treft de kastijding die God over Zijn land moet brengen ook Hem Zelf. Dat zullen we in Jl 1:9 ook nog zien, waar wordt gezegd dat Hem geen offers meer worden gebracht. Dit maakt duidelijk dat God niet vanuit Zijn hoge en verheven positie een oordeel zendt zonder er Zelf bij betrokken te zijn (Kl 3:33).

Het land is aan Israël toevertrouwd, om het voor Hem te beheren en Hem de vrucht ervan te geven. Zelf mogen ze ook van al het goede ervan genieten. Maar als zij het land als hun eigen land gaan beschouwen en er roofbouw gaan plegen, moet God hen door tucht in herinnering brengen wat Hij heeft gezegd: “Want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij” (Lv 25:23b).

Copyright information for DutKingComments