John 13:26
De verrader aangewezen
Nadat de Heer gesproken heeft over wie Hij zal zenden, denkt Hij aan Judas en wordt innerlijk ontroerd. Zijn innerlijke bewogenheid wordt niet veroorzaakt door de gedachte aan het verraad dat zal plaatsvinden en de gevolgen daarvan, maar door het feit dat een van hen dat zal doen, een van hen die voortdurend in Zijn gezelschap zijn geweest. Hij maakt Zijn discipelen, onder wie Judas zich nog steeds bevindt, bekend met wat Hem hierover bezighoudt. Hij legt hierover een plechtige verklaring af, wat we zien aan het woord ‘betuigen’. De zekerheid en tegelijk de ernst van dit woord worden nog verder benadrukt door het voorafgaande dubbele “voorwaar” gevolgd door het gezaghebbende “Ik zeg u”. De discipelen kijken elkaar vertwijfeld aan en vragen zich af over wie Hij dat zou zeggen. Uit deze houding blijkt dat er geen enkele argwaan van de discipelen tegenover Judas bestaat. Hij schijnt voor hen een volkomen oprecht mens te zijn. Judas is een illustratie van een valse apostel waarover we in 2 Korinthiërs 11 lezen (2Ko 11:13-15). Het laat zien dat de Heer Jezus nooit enige toespeling heeft gemaakt dat Hij Judas wantrouwt of een afkeer van hem heeft of iets anders heeft laten blijken waardoor Hij de andere discipelen voor Judas zou willen waarschuwen. Hij heeft Judas steeds Zijn volle vertrouwen gegeven. Tegenover de huichelarij van Judas schittert de diepe en oprechte liefde van de discipel die in de onmiddellijke nabijheid van de Heer Jezus is. Hij ligt aan in Zijn schoot. Het aanliggen in de schoot duidt een plaats van intimiteit aan (Jh 1:18). Johannes noemt de naam van de discipel niet. Er kan geen twijfel over bestaan dat hij zichzelf bedoelt als hij schrijft over “de discipel die Jezus liefhad”, dat wil zeggen ‘de discipel die door Jezus geliefd werd’ (Jh 19:26; Jh 20:2; Jh 21:7; 20; 24). Hij noemt zichzelf zo, omdat hij zich bewust is dat de Heer hem liefheeft. De Heer had zeker alle discipelen lief, maar Johannes is zich dat op een speciale wijze bewust en heeft zich in die liefde gekoesterd. Johannes heeft die plaats niet ingenomen om mededelingen te ontvangen voor anderen, maar intimiteit met de Heer Jezus maakt iemand bekend met Zijn gedachten en kan anderen daarmee dienen. Petrus erkent de plaats van intimiteit die Johannes inneemt. Zelf nam hij niet een dergelijke plaats in, doordat hij toch veel van zichzelf verwachtte. Maar dat was geen verhindering om de Heer te dienen en dat heeft hij ook gedaan. Hij is ook niet jaloers op de plaats die Johannes inneemt, maar erkent hem daarin door hem een wenk te geven. Het is goed om gelovigen van wie we weten dat ze dicht bij de Heer en Zijn Woord leven te vragen wat zij over een bepaalde zaak aan licht van Hem hebben gekregen. Johannes vindt het geen domme vraag en hij zegt ook niet: ‘Vraag het zelf maar.’ De discipelen vullen elkaar aan. Ieder krijgt van de Heer zijn eigen vorming, plaats en dienst. Het is goed daar oog voor te hebben en dat van elkaar te accepteren en bij elkaar te waarderen. Johannes stelt dan de vraag wie het is. De Heer antwoordt met het verwijzen naar een symbolische handeling bij de maaltijd. Hij zegt dat hij het is aan wie Hij het stuk brood zal geven nadat Hij het ingedoopt heeft. Omdat Hij nadrukkelijk spreekt over ‘het’ stuk brood en niet over ‘een’ stuk brood, is wel verondersteld dat het wijst op de handeling waarmee een gastheer de maaltijd opent. Hij neemt ‘het’ stuk brood en geeft dat aan de belangrijkste persoon die aan tafel is. Het is een gebaar van eerbetoon. Met dit bewijs van eer wil de Heer in liefde en genade nog een keer een poging doen om tot het hart van Judas te spreken om hem van zijn verderfelijke weg terug te brengen. Maar ook dit eerbetoon wordt door Judas afgewezen. Dan zijn alle drempels weg voor de satan om bij Judas binnen te komen. Deze afwijzing is de derde en laatste trede in de val van Judas die eerst in de macht van het geld is gekomen (Jh 12:6), wat hem vervolgens tot een instrument van de satan heeft gemaakt om de Heer voor geld over te leveren (Jh 13:2), en hier vaart de satan in hem. De overste van de demonen neemt de leiding persoonlijk in handen. De Heer zegt tegen Judas dat hij snel moet handelen. De satan krijgt nu de gelegenheid om te doen wat hij altijd al heeft willen doen omdat het nu Gods tijd is. Judas wordt niet nu pas een boze. Hij was al een boze door zijn geldzucht waaraan hij telkens toegaf bij de alledaagse verleidingen. De Heer kent het hart van Judas volledig. Daarom zegt Hij tegen hem snel te doen wat hij moet doen. Nog steeds vermoedt niemand iets van wat er in Judas omgaat. De Heer heeft de discipelen de duidelijkste aanwijzing gegeven, maar er is in hun programma geen punt opgenomen waarin wordt gesproken over een overlevering van de Heer en Zijn dood. Ze houden gewoon geen rekening met het feit van Zijn overlevering. Daardoor gaat elke waarschuwing van Hem in die richting aan hen voorbij. Ze hebben een praktische verklaring voor Zijn woorden. Judas moet gewoon een boodschap gaan doen, zoals hij dat altijd deed als er iets nodig was. Hij had immers ‘de kas’. Of hij moest ergens iets aan de armen gaan geven. Blijkbaar gaf de Heer daar wel vaker de opdracht voor. Judas weigert het stuk brood niet. Hij weet dat de Heer hem doorgrondt. Nadat hij het stuk brood dat de Heer hem gaf, heeft genomen, gaat hij direct naar buiten, de nacht in. Het is nacht om hem heen, maar nog meer is het nacht in zijn ziel.
Copyright information for
DutKingComments