John 14:1

De Heer Jezus voorwerp van geloof

Het contrast tussen het onderwerp of de verschillende onderwerpen van dit hoofdstuk en de laatste verzen van het vorige hoofdstuk is groot. In die laatste verzen heeft de Heer Jezus de verloochening door Petrus voorzegd. Wat Petrus zal doen, toont de onmacht van het vlees om ook maar in enig opzicht trouw te zijn, hoe goed de bedoelingen ook zijn.

Tegenover dit falen van het vlees geeft de Heer in dit hoofdstuk zeven vertroostingen voor het zwakke geloof van onmachtige discipelen:

1. Als Hij niet meer bij de discipelen is, kunnen ze zich in het geloof tot Hem richten, zoals ze in God geloven (Jh 14:1).

2. Hij gaat heen om voor hen een plaats in het Vaderhuis te bereiden (Jh 14:2).

3. Hij zal Zelf terugkomen om hen op te halen om daar te zijn waar Hij is (Jh 14:3).

4. Tot die tijd zullen ze de volle openbaring van de Vader in Hem ontvangen (Jh 14:4-12).

5. Tot die tijd zullen ze in de wereld Zijn vertegenwoordigers zijn, waarbij zij met het gezag van Zijn Naam mogen bidden en daarom verhoord zullen worden (Jh 14:13-14).

6. In die tijd zal de Heilige Geest komen om met hen te zijn als Trooster en Onderwijzer (Jh 14:15-26).

7. Hij geeft hun Zijn vrede (Jh 14:27-31).

De Heer is door het zien van de zonde in de gevolgen daarvan Zelf meerdere keren ontroerd geweest (Jh 11:33; Jh 12:27; Jh 13:21). Nu zegt Hij tegen Zijn discipelen dat hun harten niet ontroerd, dat wil zeggen niet heftig bewogen, hoeven te worden. Hij weet wat Hij zal doen en wat de gevolgen van Zijn werk zullen zijn en dat zij daarin zullen mogen delen. Hij heeft tegen hen gezegd dat Hij van hen zal heengaan. Dat zal hen verdrietig maken, maar Hij wil hun harten blijvend op Hemzelf richten.

Hoewel Hij niet meer lichamelijk bij hen aanwezig zal zijn, is Hij er nog wel en dat op dezelfde wijze als God. Ze geloven in Hem, maar ze zullen op een heel nieuwe manier in Hem moeten gaan geloven. Hij zal namelijk, net zoals God altijd een voorwerp van geloof is geweest zonder Hem ooit gezien te hebben, ook een voorwerp van geloof worden als ze Hem niet meer zullen zien. Hij zal wel van hen heengaan, maar toch zal Hij er zijn, evenals God er is. Ze zullen Hem niet meer zien, maar in Hem blijven geloven en Hem liefhebben (1Pt 1:8). Met Zijn heengaan zal het tijdperk van het geloof aanbreken (Gl 2:20; 2Ko 5:7).

Copyright information for DutKingComments