John 14:15-26

De belofte van de Voorspraak

Direct aan het bidden in Zijn Naam en de verhoring van het gebed verbindt de Heer Jezus het bewaren van Zijn geboden uit liefde tot Hem. Alles hangt met elkaar samen. Het een vloeit voort uit het ander. Gehoorzaamheid is een vrucht van de liefde, zoals het bidden in Zijn Naam een vrucht is van het kennen van Hem en Zijn wil en het vertrouwen in Hem. De wijze waarop de discipelen hun liefde voor en toewijding aan de Meester kunnen tonen, is gehoorzaamheid.

Met de geboden waarover de Heer hier spreekt, worden niet de geboden van de wet van de Sinaï bedoeld. Terwijl de geboden van de wet van de Sinaï erop zijn gericht leven te krijgen, is het bewaren van de geboden van de Heer Jezus het bewijs van het bezit van het nieuwe leven. Het zijn geboden die worden bewaard uit liefde tot Hem. Gehoorzaamheid die voortkomt uit liefde, heeft grote zegeningen tot gevolg.

De Heer Jezus belooft dat Hij de Vader om een andere Voorspraak zal vragen. Dit vragen is een vertrouwelijk vragen. Het kenmerkt Zijn verhouding ten opzichte van de Vader (zo ook in Jh 16:26; Jh 17:9; 15; 20). Het is niet een smekend bidden zoals de discipelen dat doen tegenover de Vader (Jh 15:16; Jh 16:23-24; 26). Een voorspraak (Grieks: parakletos) is iemand die erbij geroepen wordt om een ander terzijde te staan, iemand die de zaak van een ander op zich neemt en hem te hulp komt. Dat is de Heer voor Zijn discipelen nu Hij bij hen op aarde is.

Met het oog op Zijn heengaan zal Hij ervoor zorgen dat de Zijnen “een andere Voorspraak” krijgen. Het is Iemand anders dan de Heer Jezus, maar Die hetzelfde werk zal doen. Deze taak verricht de Heilige Geest op aarde sinds de Heer in de hemel is (Jh 14:16; 26; Jh 15:26; Jh 16:7). Dit betekent niet dat Christus dat werk nu niet meer doet, want Hij blijft dit werk doen terwijl Hij in de hemel is (1Jh 2:1).

Een extra bemoediging is dat de Voorspraak Die Christus aan de Zijnen op aarde geeft, met hen zal zijn tot in eeuwigheid. Het wonen van de Heilige Geest in de gemeente als geheel en in de gelovige persoonlijk is een blijvend, voortdurend en ononderbroken wonen. Het is dan ook onjuist om te vragen om een nieuwe uitstorting van de Geest.

Met deze belofte van de komst van de Heilige Geest op aarde wijst de Heer vooruit naar de twee grote kenmerken van het christendom:

1. God woont sinds de Pinksterdag op aarde en

2. sinds de hemelvaart van de Heer Jezus is er een Mens in de hemel.

Dat is een omkering van wat God heeft bedoeld met de aarde en de hemel: de aarde heeft Hij aan de mensen gegeven en de hemel is Zijn woonplaats (Ps 115:16).

De gelovige is door het wonen van de Geest op aarde in hem, verbonden met de hemel. Daar hoort hij thuis (Fp 3:20). Het feit dat de Heer Jezus daar als Mens al is, is de garantie dat de gelovige er ook daadwerkelijk zal komen. Dat heeft de Heer ook in het begin van dit hoofdstuk gezegd (Jh 14:3).

De Heilige Geest Die de Vader zal geven, is de Geest van de waarheid. Hij getuigt van de waarheid, dat wil zeggen dat Hij getuigt van de Heer Jezus Die de waarheid is. De Geest openbaart alles wat we van God moeten weten en wat ons door de Zoon is getoond. De wereld heeft daaraan geen deel, omdat ze geen deel heeft aan de Goddelijke natuur en niet in gehoorzaamheid wandelt. De wereld heeft zelfs de Geest uitgemaakt voor Beëlzebul (Mt 12:24). Het is onmogelijk dat de wereld de Geest van de waarheid zou kunnen ontvangen, want ze is blind voor de Zoon en kent Hem niet. De gelovigen kennen Hem wel door de Heilige Geest.

De Geest zal niet, zoals de Heer Jezus, slechts een korte tijd bij hen zijn. Hij zal ook niet alleen bij hen zijn om samen met hen de weg te gaan, zoals de Messias met hen geweest is, maar Hij zal ook in hen zijn. Dit zal een nieuwe, speciale, intieme aanwezigheid van God in en bij de gelovigen zijn. Met het zenden van de Heilige Geest zal de Heer Jezus Zijn zorg voor de Zijnen tonen. Hij zal hen niet als hulpeloze wezen aan hun lot overlaten. Hij zal de Heilige Geest zenden en daarin Zelf bij hen komen. Dit is een grote troost en bemoediging. De Heilige Geest zal de discipelen steeds herinneren aan Hem en de aanwezigheid van de Heilige Geest zal hen de aanwezigheid van de Heer Jezus doen voelen.

Door de discipelen te vertellen over Zijn heengaan en dat zij Hem niet meer bij zich zullen hebben, wil Hij hun gedachten losmaken van het uitzien naar een zichtbare Messias. Ze moeten niet langer leven in de verwachting van een zichtbare Messias, als gezien door aller oog.

De Heer tilt hun verwachtingen naar een hoger plan. Hij richt hun oog van het geloof op Zichzelf in de heerlijkheid en wijst hen erop dat daar het ware leven gevonden wordt en dat zij daarin met Hem delen. Christus zal hun leven zijn als Hij uit de doden zal zijn opgestaan. Dat leven is dan ook leven in de kracht van de opstanding. De gelovigen zullen Hem niet alleen zien, maar hetzelfde leven leven. Ons leven is in alles de openbaring van Hem Die ons leven is (2Ko 4:11).

De eenheid van de Vader en de Zoon

Als de dag of periode is aangebroken dat de Heilige Geest in hen is, zullen ze door de Heilige Geest weten hoezeer Hij en de Vader een zijn en hoezeer zij een zijn met Hem. Niet alleen de kennis ervan wordt hun door de Heilige Geest gegeven, maar ook het bewustzijn ervan. De woorden “U in Mij” geven de eenheid aan van de gelovige met de Heer Jezus waarvan de Heilige Geest de kracht en band is. Wij zijn in Hem als Mens Die Zelf als de eeuwige Zoon in de Vader is. Het leven van Christus stroomt door onze verbondenheid met Hem door de kracht van de Heilige Geest uit Christus in ons. Dat Hij in ons is, maakt ons bekwaam om Hem te laten zien en niet onszelf.

We mogen weten door genade nu al in de nauwste verbinding te staan met Hem Die een is met de Vader. Hij is in de heerlijkheid en toch ook een met ons hier, zoals wij met Hem daar. We weten dit door de Geest Die ons is gegeven. Alles draait om wat, Wie en waar Christus is. De heerlijke zegeningen die de Heer Jezus hier aan ons meedeelt, kunnen niet anders dan onze liefde voor Hem doen toenemen.

In verbinding daarmee wijst Hij weer op Zijn geboden. Zoals gezegd, gaat het niet om de wet van de Sinaï. De wet van de Sinaï bevat geboden van God die Hij een mens oplegt om daardoor leven te krijgen. Door de eeuwen heen is gebleken dat dit voor de mens een onmogelijkheid is. De mens heeft alle geboden overtreden en ligt daardoor onder de vloek en de veroordeling. Daaraan is slechts te ontkomen door Gods rechtvaardig oordeel te erkennen en te geloven in de Zoon. Niet alleen dat er dan geen oordeel meer is, maar wie in de Zoon gelooft, krijgt van Hem het eeuwige leven.

Met dat eeuwige leven hangen ook de geboden samen waarover de Heer Jezus hier spreekt. Wie Hem als zijn leven heeft en dus Zijn geboden heeft, behoort die ook te bewaren, dat wil zeggen ernaar te leven. Een gelovige laat zijn liefde voor Christus zien als hij leeft volgens de geboden van het nieuwe leven. Dit betekent dat Christus in zijn leven zichtbaar wordt.

Het gevolg is, en dat kan ook niet anders, dat zo iemand ook door de Vader wordt geliefd. De Vader wordt immers herinnerd aan het leven van Zijn Zoon. En hoe zou Hij Hem niet liefhebben van Wie Hij meerdere keren heeft getuigd: “Dit is Mijn geliefde Zoon”? Zo’n gelovige is ook het voorwerp van de liefde van de Zoon, aan wie Hij meer van Zichzelf zal laten zien. Het hebben én bewaren van de geboden van de Zoon heeft geestelijke groei tot gevolg.

Judas, niet de Iskariot, dus niet de Judas die de Heer zal overleveren, is nog niet vrij van zijn Joodse manier van denken. Hij ziet niet meer dan een openbaar optreden van de Messias, zoals dat in het Oude Testament is aangekondigd. Hij kan zich geen situatie voorstellen waarbij de Messias wel door Zijn discipelen wordt gezien, maar niet door de wereld. Dat is ook een onverklaarbare moeilijkheid voor ieder die alleen de aardse heerlijkheid van de Messias voor ogen heeft. Judas vraagt de Heer ernaar.

De Heer geeft geen direct antwoord op zijn vraag. Zijn antwoord gaat hoog boven de gedachten van Judas uit en voert veel verder dan wat betrekking heeft op Zijn aardse heerlijkheid. Hij spreekt namelijk over het woning maken bij de gelovige. Om daar oog voor te krijgen en de zegen daarvan te ervaren is het liefhebben van Hem nodig, wat blijkt uit het bewaren van Zijn woord (Jh 14:23).

Dit is iets anders en gaat verder dan het bewaren van Zijn geboden (Jh 14:21). Zijn woord (niet: zijn woorden) is het geheel van de door Hem gebrachte waarheid in woorden en daden waardoor Hij Zichzelf heeft bekendgemaakt. Zijn woord stelt Hem Zelf voor, Hij is het Woord. Iemand die Hem liefheeft, zal dat woord bewaren als de vrucht van die liefde. Ook hier is, evenals in Jh 14:21, het gevolg dat de Vader zo iemand liefheeft. Wie zo vol is van de Heer Jezus dat hij Zijn woord bewaart, waardoor hij zich als het ware met Hem vereenzelvigt in alles wat Hij is, is ook het voorwerp van de liefde van de Vader.

Dan is er nog een heerlijk gevolg en dat is dat de Vader en de Zoon op grond van de inwonende Geest bij zo iemand woning maken. Stijgt dit niet ver uit boven het delen in de aardse heerlijkheid van een zichtbare Messias op aarde? Gaat het ook niet verder dan de openbaring van de Heer Jezus aan de gelovige die Zijn geboden heeft en bewaart (Jh 14:21)? Dat de Vader en de Zoon woning maken in de gelovige is de meest intieme vorm van gemeenschap. Het geeft aan dat de Vader en de Zoon bij die gelovige volkomen rust hebben gevonden omdat voor die gelovige Christus alles is.

Als er geen liefde voor de Zoon is, zal iemand Zijn woord niet bewaren. Iemand kan zeggen dat hij de Heer Jezus liefheeft, maar als blijkt dat hij niet leeft in overeenstemming met Zijn woord, is wat hij zegt niet waar. Niet horen naar de door Hem gebrachte waarheid, wil zeggen niet horen naar wat de Vader zegt. Als Zijn woord niet wordt bewaard, wordt niet alleen de Zoon oneer aangedaan, maar ook de Vader.

De Geest leert en herinnert

De Heer zegt dat Hij deze dingen tot Zijn discipelen heeft gesproken, terwijl Hij bij hen is. Hij doet dit om een onderscheid te gaan aanbrengen met de tijd dat Hij hier niet meer zal zijn. Nu hebben ze veel dingen nog niet kunnen vatten omdat de Heilige Geest er nog niet is. Ondanks dat gemis is de zegen van Zijn aanwezigheid en Zijn persoonlijk onderwijs toch heel groot. De zegen van Zijn afwezigheid zal door de komst van de Heilige Geest echter nog groter zijn.

De Heer gebruikt zowel de naam “Voorspraak” als de naam “Heilige Geest”. Hij spreekt over ‘de Voorspraak’ om daarmee de discipelen te wijzen op de ondersteuning van de Geest en de hulp die zij nodig zullen hebben om de weg te gaan die Hij wil dat ze gaan. Hij spreekt over ‘de Heilige Geest’ om Zijn discipelen daarmee te wijzen op het Goddelijk onderwijs dat Hij zal geven. Als een extra bemoediging zegt Hij Zijn discipelen toe dat de Vader Hem zal zenden in Zijn Naam. Er is een overvloed aan bemoediging gelegen in de toezegging dat Hij de Geest zal zenden.

Als de Geest gekomen is, zal Hij op overvloediger wijze de discipelen leren dan de Heer Jezus op dat moment kon doen. Hij zal hun “alles” leren en niet alleen “deze dingen” van Jh 14:25. Hij zal de discipelen herinneren aan alles wat de Heer Jezus heeft gezegd en hun ook het vermogen geven om te begrijpen wat Hij daarmee bedoelde.

Copyright information for DutKingComments