John 5:1-18
Bethesda
De volgende drie hoofdstukken, Johannes 5-7, horen bij elkaar. Ze beginnen alle drie met een geschiedenis. Elke geschiedenis illustreert een waarheid waarover de Heer Jezus in het betreffende hoofdstuk nader onderwijs geeft. In Johannes 5 betreft het een verlamde die de krachteloosheid van Israël onder de wet illustreert. Dit wonder wordt ons alleen door Johannes meegedeeld. In het onderwijs dat de Heer daaraan verbindt zien we dat Hij de Zoon van God is Die niet alleen kracht, maar leven geeft. In Johannes 6 spreekt Hij over Zichzelf als het brood dat uit de hemel is neergedaald, nadat Hij een menigte met brood heeft verzadigd. Dat brood is het vlees van de Zoon des mensen dat gegeten wordt om eeuwig leven te krijgen. In Johannes 7 zien we Hem op het Loofhuttenfeest, waaraan Hij onderwijs over de Heilige Geest verbindt. In alles zien we de glorie van Zijn Persoon.De Heer gaat weer op naar Jeruzalem. In dit evangelie zien we Hem vaak in Jeruzalem, terwijl de andere evangelisten Hem vooral volgen in Zijn dienst in Galiléa. Hij gaat naar Jeruzalem ter gelegenheid van “een feest van de Joden” dat naar alle waarschijnlijkheid het Pascha is. Als dat zo is, is er in dit evangelie sprake van vier Pascha feesten (Jh 2:23; Jh 5:1; Jh 6:4; Jh 11:55). Het eerste Pascha, in Johannes 2:23, was nog voordat de Heer met Zijn openbare dienst begon. De drie volgende Pascha feesten maken duidelijk dat de Heer drie jaar in Israël Zijn openbare dienst heeft verricht. Johannes wijst op een bijzondere locatie in Jeruzalem en wel op een vijver bij een van de poorten van de muur rondom Jeruzalem, “de Schaapspoort”. Hij geeft er ook de Hebreeuwse bijnaam van, die “Bethesda” luidt. Als Nehemia met de herstelwerkzaamheden aan de muur rond Jeruzalem begint, begint hij met de Schaapspoort (Ne 3:1). Dit herstelwerk gebeurt door de priesters. Door deze poort werden de schapen in de stad gebracht om te worden geofferd in de tempel. Hierdoor worden we direct al herinnerd aan het belangrijkste van stad en tempel en dat is de eredienst aan God. Herstel van de muur is allereerst noodzakelijk met het oog op de voortgang van de priesterlijke dienst. Alleen van deze poort wordt in Nehemia 3 gezegd dat zij die ‘heiligden’, dat wil zeggen speciaal voor God afzonderden en aan Hem toewijdden. Door Johannes wordt de aandacht echter niet gevestigd op de schapen die door de poort naar binnen gaan, maar op een vijver met de bijnaam Bethesda, dat betekent ‘huis van barmhartigheid’ of ‘huis van genade’. Johannes vermeldt ook dat er vijf zuilengangen zijn. Het getal vijf wijst op verantwoordelijkheid. Israël heeft gefaald in zijn verantwoordelijkheid om aan de wet te gehoorzamen en als gevolg daarvan liggen de vijf zuilengangen vol met een menigte zieken die aan allerlei kwalen lijden. De schapen voor de offerdienst die door een feestvierende menigte Jeruzalem werden binnengebracht, hebben plaatsgemaakt voor nood en ellende. Dit is het gevolg van de ontrouw van het volk. Toch blijft er een sprankje hoop voor de menigte zieken. Hoezeer het volk ook van God is afgeweken en daarmee de plagen van allerlei soort over zich heeft gehaald, zoals God heeft gezegd, heeft God toch ook op zekere tijden weer Zijn barmhartigheid getoond. God zendt af en toe een engel die het water in beroering brengt. Hij die er dan het eerst in neerdaalt, wordt gezond, wat hem ook mankeert. Het is echter slechts barmhartigheid aan een enkeling en geen algemene genezing voor iedereen.De Heer geneest een zieke
Onder de vele zieken bevindt zich een man die al achtendertig jaar ziek is. Deze man is een beeld van de Joden onder de wet. Israël heeft immers twee jaar na zijn uittocht uit Egypte de wet gekregen en is daarna achtendertig jaar door de woestijn getrokken als een volk onder de wet. Het is duidelijk geworden dat zij de wet niet hebben gehouden, want velen zijn neergeveld in de woestijn, hoewel God toch ook Zijn genade bewees. Door hun ongehoorzaamheid aan de wet heeft het volk alle recht op zegen verspeeld. Op eigen kracht kan de mens nooit in het bezit van de verspeelde zegeningen komen. Wat voor Israël als volk geldt, geldt voor ieder mens als zondaar (Rm 5:6-10). Dan verschijnt de Heer Jezus. Zonder dat de man erom heeft gevraagd, komt Hij bij hem. Hij kent het verleden van de man en weet dat hij al lange tijd ziek is. De Heer vraagt aan hem of hij gezond wil worden. Dat weet Hij natuurlijk wel, maar Hij wil het uit de mond van de man horen. We zien hier na Zijn ontmoetingen met Nicodémus in Johannes 3 en de Samaritaanse vrouw in Johannes 4 een volgend voorbeeld hoe de Heer de enkeling benadert en hoe dicht Hij daarvoor bij hem of haar komt. De man vertelt hoe volkomen hopeloos zijn situatie is. Er is geen mens die zich om hem bekommert. Ieder heeft genoeg aan zichzelf en zijn eigen ellende. Ook heeft hij zelf geen kracht om als eerste het water te bereiken als het in beweging wordt gebracht. Hij is een toonbeeld van ellende en wanhoop, zonder enige hoop. De aard van zijn ziekte maakt het volstrekt onmogelijk dat hij kan profiteren van het af en toe aangeboden middel tot genezing, want daarvoor is kracht nodig. In de toestand van de man zien we de kenmerken zowel van de zonde als van de wet. De man wil wel, maar kan niet, want hij heeft er de kracht niet voor. Hij is de illustratie van een waarheid die in de brief aan de Romeinen uitvoerig wordt behandeld, namelijk de ellende die de wet veroorzaakt bij mensen die wel tot Gods eer willen leven, maar ontdekken dat zij daartoe zelf geen kracht hebben (Rm 7:24). De oplossing voor die ellende is van zichzelf afzien en kijken naar de Heer Jezus (Rm 7:25) en naar wat God in Hem heeft gedaan (Rm 8:3). “De wet is door Mozes gegeven”, maar “de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden” (Jh 1:17). Dat zal de man ervaren als hij door de Heer genezen wordt. Dan spreekt de Heer het bevrijdende woord met daarin de kracht om eraan te gehoorzamen en de zegen ervan te ervaren. Evenals bij de zoon van de hoveling in het vorige hoofdstuk is het woord van de Heer een woord van Geest en leven. Het is vol leven en kracht. Als Hij een woord spreekt, gebeurt er altijd iets. Door een enkel woord van Hem worden achtendertig jaren van ziekte voorgoed opzijgezet en de gevolgen ervan ongedaan gemaakt. De mens wordt gezond. De Heer geneest niet alleen, maar geeft de man ook de kracht om op te nemen waarop hij heeft gelegen, wat hij ook doet. Het bed dat hem al die tijd heeft gedragen, neemt hij nu onder de arm en hij wandelt weg. Op het woord van de Heer is er onmiddellijk resultaat. Zoals al is aangegeven, is dit een prachtige illustratie van de macht van de Zoon van God Die doet wat voor de wet onmogelijk is omdat de mens door het vlees krachteloos is (Rm 8:3). In dit derde teken zien we dat genezing niet te vinden is op grond van de wet, maar alleen in Hem Die vol genade en waarheid is. Het onderwijs dat de Heer in de loop van dit hoofdstuk aan deze gebeurtenis verbindt, gaat nog veel verder. Hij maakt Zichzelf bekend als de Zoon van God Die de doden levend maakt. De aanleiding daartoe is het commentaar dat de Joden op deze genezing hebben.De Joden en de genezene
Het is sabbat als de Heer de man geneest. De eerste keer dat er in het Woord van God sprake is van de sabbat, zonder overigens die naam te noemen, is bij de schepping (Gn 2:2). Daar zien we de grondbetekenis. Het is de rust van God nadat Hij de eerste schepping tot stand heeft gebracht. Aan die rust is door de zonde van de mens een einde gekomen (Jh 5:17). Dat beseffen de Joden niet. Zij kunnen alleen maar denken in de lijn van de wet en de traditie. Zij willen rusten in hun door God gegeven verordeningen, waaraan ze zich niet houden, maar die ze toch vasthouden. Ze zien niet hoe hopeloos ze door Gods verordeningen worden veroordeeld, maar beroemen zich er juist op. Van genade hebben ze geen besef, zoals het besef van genade altijd ontbreekt bij mensen die de wet als norm voor hun eigen leven en dat van anderen hanteren. Het is de hardvochtigheid van mensen die geen idee hebben van hun eigen onvermogen om de wet te houden. Anders zouden ze zich erover verheugen dat een mens gezond is geworden. Ze zouden de sabbat juist hebben gezien als een dag van de genade van God. Maar ze hebben de sabbat tot een juk gemaakt. Dat kan niet anders dan tot een conflict met de Heer Jezus voeren. Elke keer dat de sabbat wordt genoemd in verbinding met Christus, ontneemt Hij aan de sabbat de betekenis die de Joden eraan hebben gegeven (Mt 12:1-13; Mk 1:21-31; Mk 2:23-28; Mk 3:2-6; Lk 4:31-37; Lk 6:1-11; Lk 13:10-16; Lk 14:1-6; Jh 5:1-18; Jh 7:22-23; Jh 9:14-16). Het lijkt erop dat Hij opzettelijk juist op de sabbat zoveel genezingen doet om duidelijk te maken dat de voorwaarde voor het houden ervan ontbreekt. Door Zijn optreden op de sabbat toont Hij aan dat het hele systeem waarvan de sabbat het hoofdkenmerk is, het systeem van de wet, door Hem terzijde is geschoven. De man laat zich niet door deze Joden binden tot een wandel onder de wet. Hij houdt zich aan het woord van de Heer en daarop doet hij een beroep. Omdat Hij het heeft gezegd, is het goed. Dit is voor ons ook de enig juiste reactie op het wettische denken van onszelf of van anderen. Het antwoord van de man is tegelijk een verwerping van het zelfgenoegzaam in acht nemen van de sabbat door de Joden waardoor duidelijk wordt dat zij zich tegen hun Messias keren. Uit de reactie van de Joden op het antwoord van de man blijkt hun verachting voor de Heer. Ze spreken minachtend over “de Mens”, terwijl ze waarschijnlijk wel wisten Wie die ‘Mens’ was, want de Heer had in Jeruzalem al de nodige tekenen gedaan. Door zijn krachteloosheid heeft de genezen man Hem nog niet eerder kunnen ontmoeten, gebonden als hij was aan de plaats bij de vijver. De Heer had Zich ook niet aan hem bekendgemaakt, zoals bij de Samaritaanse vrouw (Jh 4:26). Met ieder mens gaat Hij op een andere manier om omdat Hij met ieder mens die Hij met Zichzelf in verbinding brengt een andere weg gaat. De Heer is Zelf weggegaan, want Hij wil geen publiciteit voor Zichzelf. Hij heeft de man niet tot een van Zijn discipelen gemaakt die Hem volgen op Zijn weg.Geen rust voor de Vader en Zijn Zoon
Het werk van de Heer is met de genezing nog niet klaar. Hij wil de man nog op iets wijzen wat belangrijk is voor zijn verdere leven. Dat doet Hij niet direct, maar enige tijd later. Daarvoor zoekt Hij de man weer op. Weer gaat het initiatief van Hem uit. Hij vindt hem in de tempel. Daar heeft de man ongetwijfeld God willen danken voor zijn genezing. Het is ook de geschikte plaats voor verder onderwijs. Want hoe groot het ook is door de Heer Jezus genezen te zijn, het probleem dat eraan ten grondslag lag, was er nog. Dat probleem is een bepaalde zonde die door de man is begaan en waardoor hij deze ziekte had gekregen. Hij moet die zonde oordelen en nooit meer in zijn leven toelaten. Daarvoor zal de Heer hem ook de kracht geven als hij afhankelijk van Hem blijft. Door wat de Heer tegen de man zegt, wordt hem duidelijk Wie hem gezond heeft gemaakt. Dat gaat hij dan de Joden vertellen, want die wilden graag weten Wie hem gezond heeft gemaakt. De man schijnt hier argeloos te handelen, vanuit liefde voor de Heer Jezus, opdat anderen Hem ook zullen leren kennen. Hij heeft geen vermoeden van hun vijandschap. Deze argeloosheid is mooi en navolgenswaardig. Door het getuigenis van de man krijgen de Joden de zekerheid van wat ze al vermoed zullen hebben. Nu hebben ze het bewijs als een wapen in handen om de Heer te vervolgen. We lezen niet dat de Joden iets tegen Hem hebben gezegd, maar dat zij Hem vervolgen om wat Hij op de sabbat heeft gedaan. Toch lezen we dat Hij hun antwoordt. Dat komt omdat Hij volmaakt weet wat in de mens is. Hij kent hun moordzucht vanwege Zijn op de sabbat verleende barmhartigheid. Zijn antwoord is overweldigend en diepgaand. Voor het geloof ligt er grote heerlijkheid in, maar aan het ongeloof levert het een extra argument om Hem te haten. Hij spreekt over Zijn gemeenschap met de Vader in het werk dat Hij en de Vader tot nu toe doen. Wat weten de Joden van gemeenschap met de Vader? Wat weten zij van de verlangens van de Vader? Hij kent de Vader en weet dat de Vader niet kan rusten in de zonde en Hij evenmin. Het is een wonder van genade dat Hij niet is gekomen om te oordelen, maar om te werken. De werken die Hij doet, zijn geen oordeelswerken. Zijn oordeelswerken zullen zeker nog komen over hen die hardnekkig weigeren hun zonden te erkennen en die de maat van hun zonde zullen volmaken door Hem te verwerpen. Zover is het nu nog niet. Hij is nu nog bezig met het bekendmaken van Zijn Vader in liefde en genade. Als de Zoon heeft Hij volmaakte, ononderbroken gemeenschap met de Vader en werkt Hij samen met de Vader. De Joden trekken de juiste conclusie uit wat Hij zegt voor wat betreft Zijn aan God gelijk zijn. Alleen maakt de Heer Jezus Zich niet aan God gelijk, Hij is aan God gelijk, want Hij is God (Jh 1:1). In plaats van die waarheid te erkennen maakt het hun moordzucht alleen maar groter. Hoewel Christus een ondergeschikte plaats heeft ingenomen door als afhankelijke en gehoorzame Mens op aarde te komen, is het belangrijk eraan vast te houden dat Hij nooit ophoudt de eeuwige Zoon van God te zijn. Als de eeuwige Zoon heeft Hij nooit een ondergeschikte plaats ten opzichte van de Vader, maar is Hij een met de Vader (Jh 10:30). Wat de Heer hier zegt, vinden de Joden nog erger dan wat Hij heeft gedaan. Evenals het breken van de sabbat, brengt ook deze uitspraak tot een uitbarsting van het verdorven gemoed van de Joden.
Copyright information for
DutKingComments