John 8:45-46
Abrahams nageslacht, maar uit de duivel
Als zij hebben gezegd dat zij Abrahams nageslacht zijn (Jh 8:33), dan weet en erkent de Heer dat. Hij weet dat zij, wat hun lichamelijke afstamming betreft, nakomelingen van Abraham zijn. Maar dat betekent niet dat zij ook het geloof van Abraham bezitten. Zij laten het tegendeel zien, want zij trachten Hem te doden. Dat komt omdat Zijn woord geen ingang bij hen vindt. Wie zich afsluit voor het woord van de Heer, wordt een moordenaar van de Heer. Daardoor bewijzen zij dat ze geen geestelijk nageslacht van Abraham zijn. De Zoon spreekt wat Hij bij Zijn Vader heeft gezien, en Zijn woorden zijn geest en leven (Jh 6:63). Zij spreken ook wat zij van hun vader hebben gehoord. Verderop zegt de Heer wat Hij daarmee bedoelt. Eerst wijst Hij erop dat ieder spreekt naar de bron waarmee hij in verbinding staat en dat de woorden die ieder spreekt, daarvan het kenmerk dragen. Maar zij houden hardnekkig vol dat ze afstammen van Abraham, hij is hun vader. De Heer houdt hun voor dat ze de werken van Abraham zouden doen als ze echte kinderen van Abraham zouden zijn, dat wil zeggen dat zij zouden handelen naar het geloof van Abraham. Een kind handelt naar de natuur van zijn vader. Lichamelijk zijn ze wel nageslacht, maar ze zijn geen kinderen, want ze handelen niet naar het geloof van Abraham, zij hebben niet de natuur van het geloof van Abraham. Hun gedrag laat iets heel anders zien. Abraham geloofde in Hem, maar zij trachten Hem te doden. En waarom trachten zij Hem te doden? Omdat Hij de waarheid tot hen heeft gesproken en dat nog wel als Mens. De Heer Jezus stelt Zich hier op de laagst denkbare wijze voor. Hij vraagt niet eens dat ze in Hem geloven als de Zoon van God, maar zegt dat Hij als “een Mens” de waarheid tot hen heeft gesproken. Maar ze sluiten zich volledig af voor de waarheid, hoe die ook tot hen komt. Dat deed Abraham niet. Abraham is nooit in opstand tegen God gekomen. Dan zegt de Heer dat zij de werken van hun echte, dat is hun geestelijke vader doen. Daarop reageren zij met een opmerking die mogelijk een lastering inhoudt met betrekking tot Zijn geboorte. Als zij zeggen: “Wij zijn niet geboren uit hoererij” – met de nadruk op ‘wij’ –, kan het zijn dat zij daarmee bedoelen te zeggen dat de Heer wel geboren is uit hoererij. Jozef en Maria waren immers niet getrouwd toen Hij geboren werd? Nog andere lasterlijke dingen zijn in de loop van de kerkgeschiedenis gezegd over Zijn bovennatuurlijke geboorte. Zo waren zij in elk geval niet geboren. Het kan ook zijn dat zij Zijn woorden opvatten als een beschuldiging van afgoderij, dat zij de afgoden als vader hadden en afgoden aanbaden en dus geestelijke hoererij bedreven. In elk geval is het zo, dat zij de beschuldiging van de Heer als zouden zij een andere vader dan God hebben, volstrekt van de hand wijzen. Zij hebben één Vader en dat is God. De Heer stelt steeds duidelijker in het licht hoe volkomen vreemd ze zijn aan een echte verbinding met God. Hoe meer zij zich daarop beroemen en die verbinding claimen, des te meer openbaren Zijn woorden hun werkelijke toestand. Hun toenemende tegenstand geeft de Heer gelegenheid hun vijandschap en haat volledig in het licht te plaatsen. Als God echt hun Vader was, zouden ze Hem, de Zoon, liefhebben, want Hij is van God uitgegaan en gekomen en Hem verwerpen zij. Het bewijst duidelijk dat God niet hun Vader is. Ook zijn ze blind voor de volmaakte verbinding tussen de Zoon en de Vader die blijkt uit de eenheid van handelen van de Vader en de Zoon. De Zoon is niet uit eigen beweging gekomen, zonder overleg met de Vader, maar de Vader heeft Hem gezonden. Het is onmogelijk God als Vader te kennen en tegelijk de Zoon te verwerpen. Wat de Heer in Jh 8:42 zegt, is ook een duidelijke uitspraak met betrekking tot het zogenaamde vaderschap van God als Vader van alle mensen. God is niet de Vader van alle mensen; Hij is alleen Vader van hen die de Zoon als hun leven hebben. Ze kennen Hem en hebben Hem lief. De tegenstanders van de Heer begrijpen Zijn spraak niet, omdat ze geestelijk doof zijn voor de woorden die Hij spreekt. Hij spreekt in hun landstaal, maar ze begrijpen de betekenis niet van de woorden die Hij gebruikt om Zijn gedachten, wat hetzelfde is als Gods gedachten, weer te geven. Zijn woord is de openbaring van Zijn Persoon. Zijn woord laat zien Wie Hij is, maar ze zijn zowel blind als doof. Alles wat Hij zegt, openbaart Wie Hij is, maar ze sluiten zich af voor Hem en daarom kennen zij Zijn spraak niet. Dan zegt de Heer Jezus in klare taal dat de duivel hun vader is, dat zij uit hem voortkomen en dat zij als echte kinderen van die vader de begeerten van die vader doen. Als kinderen van de duivel openbaren zij de karaktertrekken van de duivel. De begeerten van de duivel sluiten aan bij het wezen van de duivel. De duivel heeft drie kenmerken: moord en verderf, waarbij verderf twee aspecten heeft, namelijk begeerte en leugen. Zijn kinderen die hier voor de Heer Jezus staan, openbaren die kenmerken. Ze willen Hem vermoorden omdat zij gedreven worden door hun eigen begeerten en ze hanteren leugen als wapen om zich van Hem te ontdoen. De duivel is niet alleen vreemd aan het leven, in die zin dat hij geen leven bezit, maar hij is er ook op uit het leven aan ieder mens te ontnemen. Dat is zijn karakter vanaf het begin van zijn bestaan als duivel. Hij zoekt ieder mens te vermoorden. Tevens is hij volledig vreemd aan de waarheid, daar staat hij volkomen buiten. Er is geen greintje waarheid in hem. Zijn aard is die van leugenaar. Hij kan niet anders dan liegen. Als hij iets beweert wat op waarheid lijkt, komt het toch voort uit de leugen en niet uit God en is het bedoeld om de leugen te verbreiden. Hij is de oorsprong van de leugen. De mensen tot wie de Heer hier spreekt, hebben de duivel tot vader. De Joden geloven liever de leugen dan de waarheid. Dat geldt trouwens voor alle mensen. De Heer spreekt niet zozeer over een keus voor de leugen omdat ze de waarheid niet willen geloven, hoewel dat ook zo is. Hij zegt dat zij Hem niet geloven omdát Hij de waarheid zegt. Alles wat Hij zegt, is waarheid en volkomen vrij van elke leugen. Zijn spreken van de waarheid maakt hen openbaar als kinderen van de duivel. Zijn spreken van de waarheid staat lijnrecht tegenover hun spreken van de leugen en het doen van de begeerten van hun vader, de duivel. Alleen Hij kan zonder enige grootspraak zeggen: “Wie van u overtuigt Mij van zonde?” Nooit heeft enig mens dat kunnen zeggen, of het nu de grootste zondaar of de grootste apostel betreft. Hier staan twee werelden tegenover elkaar. Hij zegt de waarheid, Hij kan niet anders, want in Hem is geen zonde (1Jh 3:5). Waarom geloven ze dan niet? De Heer geeft Zelf het antwoord. Alleen wie uit God is, hoort de woorden van God die Hij spreekt. Zij horen niet omdat zij niet uit God zijn.
Copyright information for
DutKingComments