‏ Joshua 15:48-60

Steden en dorpen in Juda

Hier worden de steden en dorpen genoemd naar de verschillende gebieden waarin ze liggen. Op deze wijze wordt het erfelijk bezit genoten, in deze verschillende samenhangen. Een dorp is niet wat wij eronder verstaan. Het is meer een gehucht bestaande uit één familie of twee families waarvan de leden samen wonen en samen werken. Het spreekt van individuele gelovigen die in kleiner verband, bijvoorbeeld gezinsverband, zegeningen met elkaar delen.

Een stad spreekt meer van een plaatselijke gemeente. Elke familie is anders, zo ook elke plaatselijke gemeente. Dat merken we op als we in het Nieuwe Testament de brieven aan de diverse gemeenten lezen. Het in bezit nemen van het land is niet iets van de studeerkamer, om alleen voor onszelf die dingen te genieten. Het is iets wat we delen met onze familie, vaders, moeders en kinderen of ook met de broeders en zusters met wie we een plaatselijke gemeente vormen.

Als we dat niet doen, zullen we het erfelijk bezit innemen zoals Ruben en Gad dat hebben gedaan. Van deze stammen hebben alleen de mannen het erfelijk bezit ingenomen. Dat hebben ze overigens niet voor zichzelf gedaan, maar voor anderen. Hun vrouwen en kinderen hebben het erfelijk bezit nooit gezien. Het niet delen met anderen van wat we in bezit hebben genomen zien we in beeld ook bij Efraïm en Manasse: er worden van hen nauwelijks dorpen en steden genoemd. Juda is dan ook een stam naar de gedachten van God.

Kan elke plaatselijke gemeente als een stad worden gezien, in de woestijn of op het gebergte? We zijn allen nodig om elkaar op te bouwen en aan te vullen. Dat gebeurt vooral in de plaatselijke bijbelbespreking. Kan de gemeente waar wij zijn, gerekend worden tot een gemeente in de woestijn of op het gebergte? Is het een stad in het land, dat wil zeggen is het een gemeente waar de zegeningen van de hemel worden genoten, hetzij in relatie tot het leven op aarde, hetzij in relatie tot de positie die de gelovigen in Christus bezitten?

Geestelijk gesproken is de grens van Juda een merkwaardige grens. Geen stam heeft een uitzicht als Juda. Wie in het zuiden woont, heeft het uitzicht op Edom (Jz 15:21-32). Edom is een broedervolk en tegelijk de meest haatdragende vijand. Edom spreekt van het vlees in de gelovige. Die grens mag niet worden overgestoken, dat wil zeggen dat het vlees geen kans mag krijgen zich op het erfelijk bezit te begeven, want dat zal verderf van (het genot van) het erfelijk bezit tot gevolg hebben.

Dan worden in de Jz 15:33-47 de steden genoemd die in het Laagland liggen. Dat is het lage deel van het land tussen de zee en het gebergte van Judéa. De laagte spreekt van het terrein van het christelijk leven waar de hemelse zegeningen worden getoond, het praktisch geloofsleven van elke dag. In de brief aan de Efeziërs worden die terreinen gezien in huwelijken en gezinnen en werkomgeving. Vrouwen en mannen (Ef 5:22-33), kinderen en ouders (Ef 6:1-4), slaven en heren worden allen aangesproken (Ef 6:5-9).

In het Bergland liggen ook steden (Jz 15:48-60). Dat ziet op het kennen van de zegeningen in Christus in de hemelse gewesten. Paulus bidt voor de gelovigen in Efeze dat zij hun zegeningen zullen kennen (Ef 1:17-21). Johannes wordt in de geest meegenomen “op een grote en hoge berg” om het nieuwe Jeruzalem, dat is de gemeente, te zien (Op 21:10). Gemeenten als Efeze liggen “in het Bergland”. Zijn er vandaag in de christenheid ook nog zulke gemeenten?

Ten slotte worden de steden genoemd in de woestijn van Judéa, oostelijk van het gebergte tot de Dode Zee (Jz 15:61-62). Judéa wordt voortdurend aan de woestijn herinnerd, aan de dorheid ervan. Bij het besef van alle zegeningen in de hemel hoort ook het bewustzijn dat deze wereld voor het geloof niets te bieden heeft. In het vrederijk zal echter de woestijn “in bloei staan als een roos” (Js 35:1). Daar ziet het geloof naar uit.

Copyright information for DutKingComments