Joshua 22:1-4

Inleiding

De tweeënhalve stam mag naar huis teruggaan, nadat Israël het land in bezit heeft genomen. Jozua prijst hun trouw en vermaant hen om de HEERE te blijven dienen. Toch zorgt deze tweeënhalve stam voor verontrusting door het bouwen van een groot altaar. Terecht komen de andere stammen onder aanvoering van Pinehas daar op af. Pinehas wijst erop dat er maar één altaar is: het altaar dat in de tabernakel staat (Jz 22:19). Dat is de plaats waar het volk van God samenkomt. Door dit andere altaar op te richten wordt de eenheid van het volk van God verbroken.

Zo gaat het nog steeds in de christenheid. Daar wordt het altaar de tafel van de Heer genoemd (1Ko 10:18-21). Aan de tafel van de Heer wordt in de viering van het avondmaal (1Ko 11:23-25) de eenheid van de gemeente tot uitdrukking gebracht (1Ko 10:16-17). Maar veel kerken en groepen hebben hun eigen altaar gebouwd en daardoor de verdeeldheid benadrukt.

Pinehas en het volk zijn tevreden met het antwoord van de tweeënhalve stam, omdat er oprechtheid aanwezig is. Dat wil niet zeggen dat ze dit altaar erkennen. Wij behoeven ook niet tafels die door mensen zijn opgericht te veroordelen als daar oprechtheid is in het dienen van God. Wel is het belangrijk dat wij voor onszelf weten aan welk ‘altaar’ wij ons bevinden.

De basis van de houding van de tweeënhalve stam is dat zij aan het Overjordaanse de voorkeur hebben gegeven boven het door God uitgekozen land. Wat zij hebben gekozen, is niet meer de woestijn. Het hoort bij het erfelijk bezit. Het is hun eigendom geworden, want God heeft het hun geschonken. Maar het is niet Gods bedoeling geweest dat zij ermee tevreden zouden zijn.

Het deel dat zij hebben gekozen, spreekt niet van de zegeningen van het land, waarvoor het nodig is door de Jordaan te trekken. Het zijn de aardse zegeningen als een geschenk van Hem. Het is echter Gods bedoeling dat alle stammen een groot deel in het land en een klein deel buiten het land, aan de andere kant van de Jordaan, hebben. Dit doel zal in het vrederijk worden gerealiseerd.

In beeld gaat het om echte christenen die ook hebben gestreden voor het erfelijk bezit en het hebben veroverd. Ze kennen het erfelijk bezit. Toch hebben ze het nooit werkelijk genoten. Ze weten niet hoe ze ermee moeten omgaan. Ze genieten alleen van de aardse dingen. Als we elke dag God alleen danken voor zaken als onze gezondheid, ons werk, en onze blik niet verder gaat dan deze aardse zegeningen, dan zijn we toch arme christenen.

Terug naar het Overjordaanse

Het ogenblik is nu gekomen om de tweeënhalve stam terug te sturen naar hun families, die niet meegetrokken zijn door de Jordaan. Hoewel ze in het nakomen van hun belofte niet meer hebben gedaan dan hun plicht, prijst Jozua hun trouw. Allen die voor de Heer zijn bezig geweest, zullen zeggen: “Wij zijn nutteloze slaven; wat wij behoorden te doen, hebben wij gedaan” (Lk 17:10). Maar de Heer zal die dienst prijzen en belonen (Mt 25:21).

Wat hun instelling betreft, hebben zij altijd naar dit moment verlangd. Ze geven, na zoveel van het land te hebben gezien, toch de rijkdom ervan prijs, al krijgen ze een enorme hoeveelheid zegen van het land mee, allemaal schatten die ze op de vijand hebben buitgemaakt (Jz 22:8). In plaats van hun gezinnen te roepen zich bij hen in het land te voegen, wat dan nog mogelijk is (Jz 22:19), kiezen ze er toch voor weg te trekken uit het land van de HEERE. Zij die als eersten hun erfelijk bezit hebben ontvangen, kunnen er nu als laatsten van gaan genieten.

Hun wegtrekken uit het land van de HEERE maakt duidelijk dat ze er geen echte belangstelling voor hebben. Ze hoeven dan ook niet te verwachten dat hun gezinnen, hun kinderen, belangstelling zullen hebben voor het erfelijk bezit van Gods volk. Dat laatste kan alleen zo zijn, als ze merken dat het erfelijk bezit zoveel voor hun ouders betekent, dat dit het leven van de ziel van hun ouders uitmaakt. God dwingt ons niet als we het erfelijk bezit niet willen en tevreden zijn met het geringere. God staat hun daarom toe dat ze teruggaan.

Jozua geeft hun enkele indringende vermaningen mee. Ze mogen dan wel van hun militaire verplichtingen ontslagen zijn, hun geestelijke verplichtingen zijn niet veranderd. Om de zegen van de HEERE te krijgen is het nodig aan Gods geboden vast te houden, Hem lief te hebben en na te volgen en Hem te dienen met heel hun hart en ziel. Jozua is als een bezorgde vader die goede raad meegeeft aan zijn kinderen die op eigen benen willen staan en daardoor niet meer onder de beschermende invloed van thuis staan.

Copyright information for DutKingComments