‏ Judges 11:24

Het tweede gesprek

Jefta kent de geschiedenis van Gods volk uitstekend. Hij is goed op de hoogte van Gods handelen met hen in het verleden. Hij gaat terug naar de oorsprong, naar, zoals de apostel Johannes het zegt, “wat van het begin af” is (1Jh 1:1; 1Jh 2:13; 14; 24). Johannes schrijft met het oog op bepaalde dwaalleringen die de waarheid over Christus – dat Hij waarachtig God en waarachtig Mens in één Persoon is – ondermijnen. Dan kun je niet beter doen, dan teruggaan naar wat in het begin door God is meegedeeld. Wat ons vanaf het begin door God is toevertrouwd, moeten we bewaren en verdedigen. Dan moeten we die woorden wel kennen. De beste manier om een conflict met ‘Ammon’ op te lossen is een hoofdstuk uit de Bijbel voor te lezen.

Bij alles wat Jefta van Israëls geschiedenis naar voren brengt, zien we onderworpenheid aan wat God heeft gezegd. Hij verhaalt de geschiedenis zoals die in werkelijkheid heeft plaatsgevonden en zoals God die heeft laten neerschrijven. Hij kent zijn ‘Bijbel’ goed en weet wat er in Numeri 21 en Deuteronomium 2 staat, waar beschreven wordt dat Israël dit gebied heeft veroverd op de Amorieten en niet op de Ammonieten (Nm 21:21-25; Dt 2:24; 33; Dt 3:1-10). De Amorieten en de Ammonieten zijn twee verschillende volken al lijken de namen nog zoveel op elkaar. God heeft Israël verboden door het gebied van de Ammonieten te trekken en daaraan hebben de Israëlieten zich gehouden (Dt 2:37).

De conclusie van Jefta is helder. De HEERE, de God van Israël, heeft Zijn volk het land gegeven en zij hebben het in bezit genomen (Ri 11:23). Hetzelfde geldt voor ons. Ook wij mogen en moeten in bezit nemen wat God ons aan geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten gegeven heeft en ons die niet laten ontroven. Jefta daagt de koning van Ammon uit in bezit te gaan nemen wat hun god hun geeft en maakt het geschil zo tot een strijd tussen God en de afgoden.

Het laatste argument dat hij gebruikt, is gebaseerd op het aantal jaren dat Israël in het betwiste gebied heeft gewoond. Balak, de koning van Moab, heeft geprobeerd zich van Israël te ontdoen door Bileam te huren en door middel van hem het volk van God te vervloeken (Nm 22:1-7). Die poging is mislukt en in de driehonderd jaar die daarna zijn verstreken, is er nooit enige poging gedaan om de door Israël op de Amorieten veroverde steden te bevrijden. Het recht van Israël op die steden is al die tijd onbetwist gebleven. En zouden ze dit gebied dan nu moeten opgeven? Geen sprake van!

Copyright information for DutKingComments