‏ Judges 16:21-25

Simson overmeesterd

Delila voelt feilloos aan dat hij dit keer de waarheid spreekt. De vorige suggestie van Simson was al anders geweest dan de eerste twee. De eerste twee keer heeft hij zich laten binden. De derde keer heeft hij niet over binden gesproken, maar over het weven van zijn haar. In aansluiting daarop is het voor haar niet moeilijk te beseffen dat hij nu zijn hele hart heeft blootgelegd.

Ze waarschuwt opnieuw de Filistijnse vorsten, dit keer blijkbaar met de mededeling dat ze nu ook wel het geld mee kunnen nemen, want voor haar staat de uitslag vast. Dan bindt zij hem vast, niet met touwen, ook niet met het weefgetouw, maar met de warmte van haar schoot, waarop hij in slaap valt. Daar voelt hij haar warmte en dat wordt zijn definitieve ondergang. Met al zijn kracht is hij niet opgewassen tegen de listen van een vrouw, onder wier bekoring en betovering hij is gekomen.

Terwijl Simson slaapt, laat Delila zijn haar afknippen. Zij heeft hem nu in haar macht. Haar liefkozingen veranderen in slagen en kwellingen. Voor de vierde keer klinkt haar roep: “De Filistijnen over je, Simson!” Hierna voltrekt zich het diep tragische drama van een nu machteloze Simson, die, als hij wakker is geworden, in de veronderstelling verkeert dat hij nog net zo sterk is als altijd. Het lijkt erop dat hij zich verzoend heeft met de gedachte dat hij telkens zou worden aangevallen, maar ook dat hij gezien de vorige keren is gaan rekenen op een altijddurende overmacht aan kracht.

Zoals voor Simson de omgang met de Filistijnse Delila rampzalig wordt, zo wordt ook het flirten met de onheilige beginselen van de wereld rampzalig voor ieder kind van God. Evenzo vergaat het de gemeente. Ontdaan van haar kracht doet ze net alsof alle kracht nog aanwezig is. Een krachteloze kerk doet pogingen van zich te laten spreken en ze weet niet dat er helemaal geen kracht is omdat de Geest eerst is bedroefd en vervolgens is uitgeblust.

We zien dit terug in de droevige situatie van de gemeente in Laodicéa waarvan staat “en u weet niet” (Op 3:17), zoals er van Simson staat “hij wist namelijk niet” (Ri 16:20). De gemeente in Laodicéa is blind voor haar eigen situatie. Ze matigt zich aan geestelijk hoog te staan, maar de Heer walgt van haar.

Van Efraïm, daarmee worden de tien stammen bedoeld, staat: “Efraïm, met de volken vermengt het zich. Efraïm is een koek die niet omgekeerd is. Vreemden verteren zijn kracht, maar zelf merkt hij dat niet. Ook heeft hij grijze haren gekregen, maar [ook] dat merkt hij niet” (Hs 7:8-9). Zien we de parallel tussen Efraïm en Simson? Van hen beiden is door verkeerde omgang de kracht verdwenen en ze hadden het beiden niet in de gaten.

Behalve een waarschuwing voor de plaatselijke gemeente bevat deze geschiedenis ook een waarschuwing voor trouwe, toegewijde broeders die nuttig zijn in de dienst. Deze waarschuwing is dat zij niet moeten vergeten, dat zij afhankelijk zijn van God. Zij lopen het gevaar te denken dat ze door hun kennis van de Schrift onaantastbaar zijn voor de invloed van de vleitaal van de christelijke wereld als ze zich zonder opdracht van God op dat terrein begeven. Ze denken dat hun kennis van de Schrift hen wel zal bewaren voor die vleitaal en zal bevrijden van mogelijk verkeerde verbindingen.

Misschien hebben ze wel eens ‘nee’ gezegd op voorstellen om ergens aan mee te werken, waarvan ze zagen dat het niet kon. Maar als ze de omgeving waar ze telkens ‘nee’ moeten zeggen, niet verlaten, komt het moment dat ze ‘ja’ zeggen. Dan worden de afzondering voor God en de gehoorzaamheid aan Zijn Woord prijsgegeven en verdwijnt tevens de kracht. Mogelijk denken ze nog dat de Heer met hen is, maar het resultaat is dat ze worden gevangengenomen, net als Simson, en dat ze hun inzicht in de Schrift verliezen, zoals Simson zijn gezichtsvermogen verliest.

Hij die de deuren van de stadspoort van Gaza heeft weggedragen, wordt door diezelfde poort als gevangene naar binnen gebracht. In de Bijbel is voor het eerst sprake van een gevangenis bij Jozef, die er zelf in terechtgekomen is. Maar hij is erin gekomen vanwege zijn trouw. Simson wordt gedwongen om wat er van zijn kracht is overgebleven in de gevangenis te gebruiken in dienst van de Filistijnen om hen van voedsel en daardoor van kracht te voorzien. Wat een triest einde van een persoon die door God tot precies de tegenovergestelde taak was gesteld en opgeleid.

In aansluiting hierop nog iets over Openbaring 3. We lezen daar: “Ik kom spoedig, houd wat u hebt, opdat niemand uw kroon neemt” (Op 3:11). De uitdrukking “opdat niemand uw kroon neemt”, heeft niet alleen te maken met de toekomst, maar ook met vandaag. De kroon kunnen we verbinden met onze toewijding aan de Heer, zoals die ook in een gemeente zichtbaar kan worden.

De gemeente als geheel is die kroon allang kwijt. Haar geheim is niet langer bij haar verborgen gebleven; zij is niet afgezonderd gebleven van de wereld. Ze heeft de wereld toegelaten in haar midden, wat tot uiting komt in het hebben van regels, middelen en voorwaarden die allemaal hun oorsprong vinden in het denken van de natuurlijke mens. Daardoor is de godsdienst, het dienen van God, aangepast aan de normen en waarden die de mens-zonder-God erop na houdt.

Elke plaatselijke gemeente die zich voor dit proces openstelt, zoals Simson zich daarvoor openstelde, zal wegglijden naar een gemeente die de kenmerken van Laodicéa vertoont. Zij ziet eruit zoals Simson, die al zijn kracht kwijt is en in handen van de Filistijnen is gevallen: een kaalgeknipte nazireeër (naakt), die arm en blind is (Op 3:17).

Begin van het herstel

Ongetwijfeld hebben verdriet, wroeging en berouw een omkeer bij Simson bewerkt, niet zozeer in de uiterlijke kenmerken, maar in zijn hart. Nu zijn ogen, die hem tot zijn diepe val gebracht hebben (Ri 14:1-2; Ri 16:1), eruit zijn, is hij bevrijd van wat hem op het verkeerde pad heeft gebracht.

Te midden van de droevige gevangeniservaringen, gebonden en blind, komt het kenmerkende van zijn nazireeërschap weer langzaam tevoorschijn: zijn haar begint weer te groeien. De boodschap die daarin schuilgaat, is de grote bemoediging dat na alle menselijk falen God altijd de mogelijkheid tot herstel geeft.

Zo eindigt, God zij dank, de geschiedenis van Simson niet met het eindeloos ronddraaien van de molensteen in de gevangenis. God kan Zijn zo diepgezonken dienaar toch nog een keer gebruiken. Hij doet dat op het moment dat de overwinning op Simson wordt toegeschreven aan de Filistijnse afgod, hoewel ze daarbij erkennen dat Simson grote verwoestingen heeft aangericht.

Het wordt nu een zaak tussen God en de afgoden. Simson is hun namelijk niet vanwege hun god Dagon in handen gevallen, maar omdat de God van Israël hem aan hen heeft overgeleverd. God gaat Simson gebruiken voor de handhaving van Zijn eer, om duidelijk te maken dat er maar één God is en dat is Hij, de God van Simson en van Israël.

Simson, een schouwspel

Voordat hij zijn laatste heldendaad zal verrichten, laten de vorsten Simson halen om zich met hem te vermaken en hem te bespotten. Hij moet ervoor zorgen dat zij plezier hebben. God gebruikt deze gelegenheid om de Filistijnen de grootste slag aller tijden toe te brengen. Dat neemt echter niet weg dat nog eens schrijnend duidelijk wordt in wat voor positie Simson door zijn ontrouw is terechtgekomen.

Paulus zegt van zichzelf en de andere apostelen: “Want wij zijn een schouwspel geworden voor de wereld en voor engelen en voor mensen” (1Ko 4:9). De reden daarvan is echter wel totaal anders dan bij Simson. In het volgende vers zegt hij dat hij en de anderen dwazen zijn “om Christus’ wil”. Hij geeft er niet om uitgelachen te worden als hij over Christus spreekt.

Iedere christen is een schouwspel. De trouwe christen wordt door de mensen bespot en uitgelachen vanwege zijn trouw aan Christus; de ontrouwe christen wordt ook uitgelachen en bespot door de mensen, maar dan vanwege zijn ontrouw aan Christus. Petrus spreekt over hetzelfde: “Als u in [de] Naam van Christus smaad lijdt, bent u gelukkig, want de Geest van de heerlijkheid en Die van God rust op u. Maar laat niemand van u lijden als moordenaar, dief, boosdoener of als bemoeial. Als hij echter als christen lijdt, laat hij zich niet schamen, maar God verheerlijken in deze naam” (1Pt 4:14-16). Helaas is Simson niet in een positie waarin hij God kan verheerlijken en heeft hij zijn lijden te wijten aan zijn eigen ontrouw, terwijl hij als schouw- en blijspel voor de vijand dient.

Copyright information for DutKingComments