‏ Judges 3:1-6

Inleiding

In Richteren 3 maken we kennis met de eerste drie richters en hun optreden. Van alle drie lezen we iets wat hun persoon een lager aanzien geeft. Othniël is de zoon van Kenaz, een jongere broer van Kaleb (Ri 3:9; Jz 15:17; Ri 1:13), Ehud is linkshandig (Ri 3:15) en Samgar gebruikt een prikstok voor ossen in de strijd (Ri 3:31). In het algemeen krijgen zulke mannen niet de meeste stemmen in een verkiezingsstrijd. Het maakt wel duidelijk dat het mannen van Gods keuze zijn en niet die van het volk, van de mens. Deze keuze behoort bij de wegen die God gaat in gebroken situaties, als de glans van het begin is verbleekt.

Kijk ook maar naar het ontstaan van de gemeente met haar grote apostelen en vergelijk dit met de latere situatie, die van verval. In het begin kan de Geest machtig werken als een antwoord op de verheerlijking van Christus. Na het intreden van het verval worden ook de instrumenten gekenmerkt door bepaalde vormen van zwakheid. Luther en Calvijn, Darby en Kelly, allen grote Godsmannen in hun tijd, bereiken niet de hoogte van een Paulus en een Petrus. Toch heeft God hen voor Zijn gemeente willen gebruiken, in de reformatie van zestiende eeuw en in het reveil van de negentiende eeuw. Zo wil God steeds, ook vandaag, zwakke, beperkte en onaanzienlijke mensen gebruiken voor de bevrijding van Zijn volk.

Algemeen gesproken is de reformatie de bevrijding van het juk van Rome, het ritualisme; het reveil is de bevrijding van de dode orthodoxie, het rationalisme, in de protestantse kerken. De bevrijding die vandaag nodig is, is de bevrijding van de geest van Laodicéa, de geest van zelfgenoegzaamheid, het willen bezitten van een geestelijk leven zonder leven uit de Geest. De norm is niet de Schrift, maar de beleving, het gevoel: waar voel ik mij goed bij?

De dingen van God worden beoordeeld naar de smaak en gevoelens van de mens en niet aan de hand van het Woord van God. Dat vandaag vooral deze vijand, het gevoel, werkzaam is, wil niet zeggen dat de oude vijanden, ritualisme en rationalisme, voorgoed overwonnen zijn. Deze vijanden zullen voortdurend proberen Gods volk weer in hun greep te krijgen. Deze toestand zorgt ervoor dat we steeds opnieuw met deze vijanden moeten afrekenen en als richter moeten optreden.

Leren strijden

De Ri 3:1-6 van dit hoofdstuk horen bij het vorige hoofdstuk. Ze beschrijven nog andere redenen waarvoor God de vijanden in het land heeft gelaten. God doet nooit iets zonder bedoeling. Hij heeft voor heel Zijn handelen Zijn eigen redenen. Soms heeft Hij zelfs meerdere doeleinden in gedachten. Hij kan met een bepaalde handeling of een bepaald woord verschillende dingen bewerken. Waar het God uiteindelijk om gaat, is Zichzelf te verheerlijken in het geluk en de zegen van de mens in het algemeen en van Zijn volk in het bijzonder. De reden die hier wordt genoemd, is dat God door de aanwezigheid van de vijanden Zijn volk ”de oorlog” wil leren.

Als het een mens voor de wind gaat, zijn leven verloopt voorspoedig en zonder tegenslagen, wordt niet zo duidelijk wat er voor God in zijn hart aanwezig is. Voorspoed neemt de ontrouw die in het hart aanwezig is niet weg. Als alles voor de wind gaat, zijn er geen oefeningen en worstelingen om te leren Wie God is en hoe er gebruikgemaakt kan worden van Zijn kracht om tegenstand te overwinnen. Het is niet Gods bedoeling dat wij ons laten overwinnen door de vijand, door het kwaad, maar dat wij het kwaad overwinnen in Zijn kracht.

God weet wat er in de mens is, maar door de achtergelaten vijanden zal de mens dat ook zelf gaan ontdekken. Zijn reactie op het kwaad toont aan wat er in zijn hart is. Als er een echte verbinding met God is, zal hij naar God gaan als er gevaar dreigt.

Wat door ontrouw ontstaat – het volk is immers ontrouw geweest en heeft nagelaten alle vijanden uit te roeien –, wordt door God ten goede gebruikt. De vijanden die zijn gespaard, dienen om generaties die niet aan de verovering van Kanaän hebben deelgenomen, te leren strijden voor de zegeningen die God heeft geschonken. Door de aanwezigheid van de vijanden kunnen ze laten zien of ze het land van God waarderen.

Wie prijs stelt op wat God heeft gegeven, zal niet toelaten dat de vijand die gave van God in bezit zal nemen of houden. Hij zal ervoor vechten. Wat op die wijze aan de macht van de vijand wordt ontrukt, zal een extra waardevolle betekenis hebben. In het dagelijks leven is dat ook zo. Het geeft immers meerwaarde aan ons bezit als we er zelf voor hebben gewerkt? Het is veel meer ons eigendom. We genieten er intenser van dan van dingen die ons zo in de schoot zijn geworpen.

Tijden van verval zijn tijden van strijd voor iemand die trouw wil zijn aan de Heer. In de tweede brief aan Timotheüs, die de tijd van het verval in de christenheid beschrijft, wordt verschillende keren over strijd gesproken (2Tm 2:3-4; 2Tm 4:7). Op die plaatsen wordt de enkeling opgeroepen om trouw te blijven te midden van het verval. Strijd maakt overwinnaars openbaar (Op 2:7; 11; 17; 26; Op 3:5; 12; 21).

Bij dit alles moeten we steeds voor ogen houden dat onze strijd zich in de hemelse gewesten afspeelt en niet een strijd is tegen vlees en bloed. De volken die overgelaten zijn, zijn een beeld van het vlees in ons. Het vlees is niet in ons gelaten opdat wij het zouden dienen, maar opdat we leren het te oordelen. Deze volken kunnen ook een beeld zijn van een “doorn voor het vlees” zoals Paulus die heeft gehad (2Ko 12:7). Het doel van die doorn was niet om hem in zijn dienst voor God lam te leggen, maar om hem klein en afhankelijk te houden.

Zo kunnen er ook in ons leven dingen zijn, waar we graag vanaf zouden willen, maar die we toch moeten meedragen. Dat zijn geen zonden, want die moeten we veroordelen. Het gaat meestal om onaangename zaken die, naar onze mening, ons functioneren beperken. Maar God heeft die dingen toegelaten om ons klein te houden, zodat we beter voor Hem gaan functioneren.

De vijanden

De vijanden die bij name worden genoemd, zijn “vijf vorsten van de Filistijnen, en al de Kanaänieten, de Sidoniërs en de Hevieten”. Ook wordt het gebied van de vijanden beschreven. Elke vijand heeft zijn eigen werkterrein. De Filistijnen worden als eerste genoemd. Zo vinden we het ook in Jozua 13 (Jz 13:1-2). Daar zegt de HEERE dat er nog veel land is overgebleven om dat in bezit te nemen. Als het niet veroverde land wordt opgesomd, wordt het gebied van de Filistijnen het eerst genoemd.

De Filistijnen nemen onder de vijanden van Israël een bijzondere plaats in. Zij zijn de hardnekkigste vijanden. Pas als David koning is, zal hij deze vijand zijn kracht ontnemen, maar ook dan wordt hij niet volkomen uitgeschakeld. Ook dan nog blijft hij actief, al is het niet meer als overheerser van het volk.

Opmerkelijk is dat hier niet het Filistijnse volk wordt genoemd, maar “vijf vorsten van de Filistijnen”. In het zojuist aangehaalde Jozua 13 lezen we over dezelfde vijf vorsten en worden de namen van de plaatsen opgesomd waarover zij heersen (Jz 13:3). Drie van die plaatsen heeft Juda ingenomen (Ri 1:18). Nu blijkt dat ze dat niet afdoende hebben gedaan.

De Filistijnen vormen een volk dat zich in het land heeft genesteld en het voor zichzelf opeist. In Exodus 13 lezen we dat God Zijn volk uit Egypte laat trekken en dat Hij “hen niet leidde [langs] de weg door het land van de Filistijnen, hoewel dat korter was” (Ex 13:17). Via het land van de Filistijnen zou de kortste weg naar Kanaän geweest zijn. Toch is dat niet de weg die God Zijn volk heeft aangewezen. Hij heeft een andere weg voor hen in gedachten gehad, een weg waarop ze ervaringen met Hem hebben opgedaan en waardoor ze Hem en ook zichzelf beter hebben leren kennen.

De Filistijnen zijn het land via een andere weg binnengekomen. Zij zijn een beeld van een volk dat niet de verlossing uit Egypte kent. Ze zijn wel met Egypte verbonden, want ze komen er oorspronkelijk vandaan. In Genesis 10 wordt Mizraïm genoemd als een voorvader van de Filistijnen, en Mizraïm is Egypte (Gn 10:13-14). Dit betekent dat zowel Israël als de Filistijnen met Egypte te maken hebben gehad.

Het verschil is dat Israël daar in slavernij is geweest en door God is verlost, terwijl de Filistijnen een zwervend volk zijn dat Egypte wel heeft verlaten, maar nooit de verlossing heeft gekend. Ook weten zij niets van ervaringen met God in de woestijn en van een doortocht door de Jordaan om in het beloofde land te komen.

De Filistijnen stellen mensen voor die zeggen dat ze christenen zijn, die zeggen dat ze recht hebben op de zegeningen van God, maar die geen leven uit God hebben. Ze hebben nooit hun zonden oprecht voor God beleden en hebben geen deel aan de verlossing door het geloof in de Heer Jezus. Het zijn naamchristenen. Het zijn mensen die zich in hun zogenaamde christen-zijn laten leiden door hun eigen gedachten en gevoelens.

Naamchristenen zetten de Bijbel naar hun hand. God dienen doen ze op de manier die hun het beste lijkt. Hun godsdienst wordt bepaald door de ‘vijf vorsten’. We kunnen dit vergelijken met de vijf zintuigen van de mens. De naamchristen laat zich in het dienen van God leiden door wat hij hoort, ziet, ruikt, voelt en proeft, dat wil zeggen zuiver door eigen waarneming en niet door de Geest van God, want Die bezit hij niet.

Deze manier van godsdienst komt in de christenheid algemeen voor. Niet wat God zegt, is bepalend, maar wat de mens vindt. Als de mening van naamchristenen doorslaggevend wordt in de dingen van God, hebben als het ware de Filistijnen de touwtjes in handen en wordt het volk van God beroofd van Gods zegen en het genieten daarvan.

Over de tweede hier genoemde vijand, de Kanaänieten, is al het een en ander geschreven bij de bespreking van Richteren 1:9. Verderop, bij Ri 3:5 van dit hoofdstuk, zal er nog wat aan worden toegevoegd.

De derde vijand, de Sidoniërs, komt uit Sidon. Dat ligt in het gebied van Aser (Ri 1:31). Door de ontrouw van Aser is ook deze vijand nog in leven en oefent zijn invloed uit. Daardoor zijn de Israëlieten de goden van Sidon gaan dienen (Ri 10:6). Uit de oordeelsprofetie over Sidon (Ez 28:21-24) blijkt dat Sidon voor Israël een ‘wondende doorn’ en een ‘pijndoende doorn’ is geweest. God verwijt deze stad dat de inwoners zichzelf hebben verrijkt met Zijn zilver en goud en dat zij Zijn volk als koopwaar hebben verhandeld (Jl 3:4-6).

De vijand die Sidon ons voorstelt, is de zucht naar rijkdom. Als de geldzucht gaat heersen over het volk van God, wordt hij een plaag, waardoor niet genoten kan worden van Gods zegeningen. De relatie tussen de geldzucht van Sidon en de pijn die Sidon het volk van God in alle tijden bezorgt, komt treffend tot uitdrukking in 1 Timotheüs 6. Daar lezen we: “Want de geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te streven zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord” (1Tm 6:10). Kan het duidelijker?

De Hevieten komen bij de bespreking van Ri 3:5 aan bod.

Luisteren naar de geboden

In het vorige hoofdstuk staat dat Israël op de proef wordt gesteld om te zien “of zij de weg van de HEERE in acht zullen nemen” (Ri 2:22). Nu zien we een andere invalshoek waarom de vijanden in het land zijn gebleven. Het doel is hier “om Israël door hen op de proef te stellen, opdat men zou weten of zij naar de geboden van de HEERE zouden luisteren, die Hij hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had”. De aanwezigheid van de vijanden is ook een test of zij zich aan het Woord van God zullen houden.

Kort gezegd, gaat het om de weg van de HEERE (Ri 2:22) en om de wet van de HEERE (Ri 3:4; vgl. Dt 8:2).

Op de weg die wij gaan, gebeuren allerlei dingen waarop wij reageren, bewust of onbewust. Door onze reactie laten we zien of we rekening houden met God en Zijn belangen of dat wij bezig zijn met onszelf en onze eigen belangen.

Te midden van de heidenen

De aanwezigheid van de volken te midden waarvan Israël woont, is veroorzaakt door de ontrouw van Israël in het verleden. Maar God laat het daar niet bij. Hij gebruikt deze volken om de trouw van Zijn volk op de proef te stellen. Hij levert hen over aan de resultaten van hun ongehoorzaamheid, maar doet dat, opdat ze weer naar Hem gaan vragen.

Dag aan dag leven ze te midden van deze heidenen. Ze worden daardoor voortdurend op de proef gesteld of zij de HEERE trouw en gehoorzaam zullen blijven en deze vijanden alsnog zullen verjagen. Hun aanwezigheid vormt een getuigenis van hun ontrouw in het verleden. Tegelijk is het een uitdaging hun vijanden te verdrijven en in bezit te nemen wat God hun geschonken heeft, of te herstellen wat ze zijn kwijtgeraakt.

Wat stellen deze vijanden voor? Ze zijn een beeld van geestelijke machten die het gedrag van Gods volk willen beïnvloeden. Welke soort invloeden dat zijn, kunnen we opmaken uit de betekenis van hun namen. Aan deze invloeden staat iedere christen of gemeenschap van christenen bloot. De grote vraag is hoe we erop reageren. Geven we eraan toe, laten we ons beïnvloeden door deze vijanden, of gaan we erop af en verslaan we ze met Gods Woord? Dat is de test voor ons in geestelijke zin zoals het voor Israël in letterlijke zin is.

Kanaänieten

Over de betekenis van de naam Kanaän (‘koopman’) is nog een toepassing te maken die we wellicht herkennen. Soms kunnen we ons, zonder dat we het zelf weten of willen, gemakkelijk door deze vijand laten beïnvloeden. Het gaat daarbij niet om financieel voordeel. Er is namelijk ook voordeel te halen in sociaal opzicht. Iets kan een bepaalde status aan iemand geven.

Sommige groten der aarde laten zich erop voorstaan dat ze christen zijn. Wie bij zulke vooraanstaande heren in het gevlei wil komen, zal zich moeten uitgeven voor christen en zich christelijke waarden moeten aanmeten. Het christelijk goed wordt op die manier tot koophandel gemaakt. Het gaat niet om de vraag of iemand echt christen is of alleen in naam. In veel gevallen kan alleen God die vraag beantwoorden. Waar het om gaat, is de handelwijze, de manier waarop met de dingen van God wordt omgegaan.

Ik las daarvan eens een illustratie in de krant. Er werd een lijst gepubliceerd van de top zes van favoriete predikers van de Amerikaanse president Bill Clinton (president van 20-01-1993 tot 20-01-2001). Je vraagt je af, waar dat nu goed voor is. Als je daarbij hoort, scoort dat natuurlijk goed, zeker als je nummer één voor hem bent. Het zet de persoon van de prediker in het zonnetje en ook zijn achterban. Dat levert winst op. Als je voor Clinton nummer 1 of 5 of 6 bent, zullen er veel meer komen die zich bij jou en jouw groep willen aansluiten. Velen identificeren zich veel liever met een gevierd en invloedrijk persoon in de wereld dan met een verworpen en verachte Christus in de hemel. Hoe God de waarde en winst van zo’n top zes beoordeelt, zullen we maar aan Hem overlaten.

Hethieten

Hun naam betekent ‘zonen van de verschrikking’. De invloed die zij uitoefenen ligt in de sfeer van het inboezemen van angst. Deze vijand is erop uit om de monden van de christenen te snoeren. Zijn beproefde wapen is angst. Veel christenen zijn bang om hun mond open te doen om van hun Heer te getuigen. Het kan daarbij gaan om een woord tegenover onbekeerde mensen, maar ook om een woord te midden van gelovigen.

Waarom doen zo weinig gelovigen aan evangelisatie? Waarom doen zo weinig mannen in de gemeente hun mond open om God te danken of om te bidden? Angst heeft het volk van God in zijn greep. Bang om af te gaan, bang om je gezicht te verliezen. Bang, omdat men te veel met zichzelf bezig is. Als het hart vol is van de Heer Jezus, worden schroom en angst overwonnen, want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over (Mt 12:34b). De aanwezigheid van deze vijand is de uitdaging om je bezig te houden met de Heer Jezus. Dan kun je hem verslaan.

Amorieten

Zij zijn de ‘praters’, dat is een van de betekenissen van hun naam. Het is een heel andere vijand dan de vorige die je de mond snoert. Iemand kan veel praten, maar zonder echt iets te zeggen. Een gemakkelijke prater gebruikt veel woorden. Let wel, het gaat hier om een vijand. Het gaat om praten als een negatief kenmerk.

Er zijn christenen die bang zijn om te getuigen van de Heer Jezus, maar die wel hele verhalen kunnen ophangen over christelijke waarden. Kijk maar eens naar de ‘christelijke’ politiek. Deze vijand moet worden overwonnen door gemeenschap met de Heer. Wanneer het “denken van Christus” (1Ko 2:16) het gedachteleven gaat besturen, worden de ‘praters’ verslagen. Dan krijgen de woorden inhoud en werken ze iets uit in hen die ze horen.

Ferezieten

Ferezieten betekent onder andere ‘regeerders’. Zij stellen een geestelijke klasse voor die boven het gewone volk staat. Zij zijn de mensen die het kunnen weten, want zij hebben er per slot van rekening voor gestudeerd. Het gaat niet om wat zij zeggen, maar om wat zij zijn. Iemand die niet gestudeerd heeft, geen titel voor zijn naam heeft, kan niet met gezag spreken. In een gemeenschap waar dit geldt, zijn de Ferezieten de baas.

Het onderwijs van de Heer Jezus dat Hij geeft als Hij op aarde is, wordt onder andere niet geaccepteerd, omdat Hij niet de papieren bezit die men nodig oordeelt (Jh 7:15). Vandaag werkt dat nog steeds zo. Iemand die geen erkende godsdienstige opleiding heeft gevolgd, wordt in grote delen van de christenheid niet serieus genomen, hoezeer hij ook Gods waarheid spreekt. Er wordt gewoon niet naar hem geluisterd, want hij is geen ‘vakgenoot’. Deze vijand wordt overwonnen door te luisteren naar wat de Heer Jezus in Lukas 22 zegt (Lk 22:25-27).

Hevieten

De Hevieten vormen de tegenhangers van de Ferezieten. In tegenstelling tot de Ferezieten, de ‘regeerders’, zien we in de Hevieten de ‘dorpsbewoners’. Dat is de betekenis van hun naam. Zij zijn de gewone mensen, de leken. Zij maken zich niet druk om de uitleg van de Bijbel. Daar hebben ze hun ‘regeerders’ voor die door hen worden betaald. Het gemak dient de mens, en als men er ook nog voor betaalt, kan men daarmee het geweten geruststellen. Veel christenen vinden het wel fijn als ze geen verantwoordelijkheid hoeven te dragen; ze onthouden zich van elke activiteit.

In 1 Korinthiërs 12 komen we zowel de Ferezieten als de Hevieten tegen. Daar horen we iemand zeggen dat hij “niet van het lichaam” is (1Ko 12:15-16). Het lijkt erop dat hier een ‘Heviet’ aan het woord is. Hoewel het gaat om iemand die ontevreden is over de plaats die hij in het lichaam heeft, kan het wel worden toegepast op deze vijand. Het resultaat van gemakzucht en ontevredenheid is namelijk hetzelfde: er gebeurt niets.

Ieder kind van God heeft zijn eigen, unieke plaats in het lichaam, de gemeente, en mag, ja moet zelfs de functie die daarbij hoort, uitoefenen (Ko 4:17). Zijn functie is tot nut van het hele lichaam ofwel de hele gemeente.

We beluisteren ook een ‘Fereziet’ (1Ko 12:21-22). Hij kan het wel alleen af en heeft de anderen niet nodig. Hij staat erboven (vgl. 3Jh 1:9-10).

Beide vijanden worden overwonnen door te letten op wat God heeft gewild (1Ko 12:18; 25). God wil dat dit zichtbaar wordt in de plaatselijke gemeente (1Ko 12:27). Daarom moeten deze vijanden worden ‘verjaagd’.

Jebusieten

De Jebusieten sluiten de rij. De betekenis van hun naam, ‘vertrappers’, laat het eindresultaat zien van wat we in de vorige vijanden hebben opgemerkt. Zij vertrappen alles wat van God is. Ze lopen het onder de voet. Ze lijken op de honden en de varkens van Mattheüs 7 (Mt 7:6). De Heer Jezus waarschuwt daar Zijn discipelen dat ze “het heilige” en “uw parels” niet aan hen zullen geven, want ze zullen het vertrappen en verscheuren.

Bij ‘het heilige’ kunnen we bijvoorbeeld denken aan het avondmaal. Dat is niet voor onbekeerde mensen, maar alleen voor hen die door bekering tot God en geloof in de Heer Jezus tot de gemeente behoren. Ongelovigen begrijpen niets van de betekenis ervan. Ze hebben geen deel aan het verlossingswerk van de Heer Jezus. Het enige wat ze met het avondmaal kunnen doen, is het met hun voeten vertrappen.

Bij ‘uw parels’ kunnen we denken aan de kostbare waarheden die in de Bijbel staan over de gemeente en over zoveel zegeningen van de gelovige. Al deze waarheden zijn niet bestemd voor ongelovigen, maar voor gelovigen. Onbekeerde mensen kunnen deze kostbare waarheden niet waarderen. Ze maken ze belachelijk en bespotten ze. Daarom moeten we daarover niet met hen spreken.

Deze vijand kan overwonnen worden door erop toe te zien, dat geen onbekeerde toegelaten wordt aan de tafel van de Heer. We mogen niet toelaten dat iemand die geen leven uit God heeft, deel kan nemen aan de dienst in de gemeente. Dit kan door het handhaven van tucht in de gemeente, zoals de Schrift dat aangeeft onder andere in 1 Korinthiërs 5 (1Ko 5:1-13). Dit kan ook door ons te houden aan wat Paulus zegt in 2 Korinthiërs 6-7 en in 2 Timotheüs 2 (2Ko 6:14-18; 2Ko 7:1; 2Tm 2:16-22).

Trouwen en aanbidden

De vijand weet hoe hij de Israëlieten aan zich kan onderwerpen. Dat lukt het beste via de liefde. Hij redeneert als volgt: ‘Laat onze meisjes maar trouwen met mannen uit Israël en laat de meisjes uit Israël maar trouwen met onze mannen. Na een poosje zullen de Israëlieten dan wel onze gewoonten overnemen. Ze zullen ten slotte zelfs onze goden gaan aanbidden.’

Deze manier is altijd succesvol gebleken. Als niet in gehoorzaamheid aan Gods Woord met de vijand wordt afgerekend, zal er een liefdesrelatie ontstaan met de wereld. Dat betekent de ondergang van Gods volk. Het is onmogelijk om neutraal met de vijand om te gaan. De vijand houdt zich nooit voor verslagen en zal elke gelegenheid te baat nemen om Gods volk aan zich te onderwerpen.

Hetzelfde geldt voor ons. Als we ons thuis voelen in het gezelschap van de wereld, zullen we ons ermee verbinden, terwijl christenen een volk zijn dat, net als Israël, alleen, dat is afgezonderd van de wereld, moet wonen (Nm 23:9b; vgl. Jh 17:16). De volgende en laatste stap is dat de goden van de wereld worden gediend. We zien dat de volgorde is: eerst samen eten en drinken, dan trouwen ofwel een verbintenis aangaan en ten slotte samen aanbidden.

In Numeri 25 en in 1 Korinthiërs 10 staan verschillende negatieve geschiedenissen die ook te maken hebben met eten en drinken en die hetzelfde resultaat laten zien (Nm 25:1-3; 1Ko 10:7-8). Eten en drinken zijn in deze gevallen geen op zichzelf staande bezigheden. Ze worden door de vijand gebruikt om contacten te leggen. Deze contacten voeren geleidelijk tot nauwere banden, totdat de nauwste band, die van het huwelijk, wordt aangegaan. Een volgende, onvermijdelijke stap is het dienen van de goden van de huwelijkspartner.

Copyright information for DutKingComments