‏ Leviticus 14:8-9

Inleiding

Melaatsheid is een beeld van de zonde die werkzaam wordt in de gelovige, en dat niet als een tijdelijke werking, maar als een deel van het leven. Tevens komt bij het beeld van de melaatsheid de verontreinigende werking van de zonde voor de aandacht. We kunnen allen door een overtreding worden overvallen (Gl 6:1; Jk 3:2). Dat is iets anders dan in de zonde leven en daarover gaat het bij melaatsheid als een beeld van de zonde.

Melaatsheid is de zonde die een mens blijvend verontreinigt. Het kenmerk ervan is de volharding in de eigen wil. Zo iemand moet buiten het kamp worden gedaan (Lv 13:46). Dat betekent voor de gemeente: “Doet de boze uit uw midden weg” (1Ko 5:13b). Het wegdoen van de melaatse is met het oog op zelfbehoud voor het volk, maar ook met het oog op genezing en herstel van de melaatse, want herstel is mogelijk. Hoe er ingeval van herstel moet worden gehandeld, beschrijft dit hoofdstuk.

Reiniging van de melaatse

De HEERE spreekt hier alleen tot Mozes (vgl. Lv 13:1; Lv 14:33) omdat hij een beeld van de Heer Jezus als Middelaar is, als Degene Die het in orde maakt tussen God en het lid van Gods volk dat in zonde heeft geleefd.

Als de priester hoort van de genezing van een melaatse, gaat hij naar de melaatse toe. Daarin zien we een kenmerk van een geestelijke gelovige: hij zal op aanwijzingen letten die erop wijzen dat er een verandering ten goede is bij iemand die uit het midden van de gelovigen is weggedaan vanwege het volharden in de zonde.

De priester doet niets aan de genezing, dat kan hij ook niet. Hij kan alleen constateren of de ziekte genezen is. Dan kan de reiniging beginnen. De melaatsheid in geestelijke zin is weg als de gelovige de zonde “belijdt en nalaat” (Sp 28:13). Dan zal er volkomen verootmoediging opgemerkt worden.

Als iemand genezen is, kan hij nog niet direct in het kamp terugkeren. Eerst moet er reiniging plaatsvinden. De reiniging stelt in beeld voor dat de Heer Jezus en Zijn werk in verschillende aspecten voor de aandacht worden geplaatst, opdat zo iemand weer de juiste grondslag voor God zal innemen. Hij is door zijn zonde het zicht daarop kwijtgeraakt. Er is iets verdwenen: de ziekte, de zonde; daarvoor in de plaats moet iets, of beter, Iemand, anders komen: de Heer Jezus. Belijdenis is niet genoeg. We moeten ons ook bewust worden dat de Heer Jezus voor die zonde moest lijden en sterven.

Op de eerste dag moeten twee reine vogels worden genomen. Ze zijn een beeld van de Heer Jezus. Eigenlijk is dit geen offer. Er komt niets op het altaar en er wordt geen bloed aan God aangeboden. De offers komen pas op de achtste dag (vanaf Lv 14:10). De twee vogels samen moeten uitbeelden dat de Heer Jezus de van de hemel gekomen Mens is, Die in de dood is gegaan, maar ook weer is opgestaan. De ene vogel wordt geslacht. De andere wordt ermee vereenzelvigd en wordt dan in het open veld losgelaten. Dat beeldt uit dat de Heer Jezus zowel “overgegeven is voor onze overtredingen” als is “opgewekt om onze rechtvaardiging” (Rm 4:25). Dat moeten we, nadat we een periode in de zonde hebben geleefd, ons weer bewust worden.

Het bloed van de geslachte vogel komt in een “aarden vat” waarin “bronwater” is. Ook dat ziet op de Heer Jezus en Zijn werk. Het aarden vat wijst erop dat Hij Mens is geworden (Hb 2:14a). Bronwater ofwel levend water is water dat uit de aarde opwelt. Het is geen stilstaand water, maar er zit leven in. Het ziet op het Woord van God dat levend gemaakt wordt door de kracht van de Heilige Geest. In de Heer Jezus zien we de Heilige Geest aan het werk; het Woord van God is in Hem, Hij is het Woord en is dat eeuwig. Daarbij komt het bloed als gevolg van Zijn dood.

Als de Heer Jezus is gestorven en een van de soldaten Zijn zijde met een speer doorsteekt, komt er “bloed en water uit” (Jh 19:34). Bloed en water zijn beide nodig voor reiniging. Bloed is tot verzoening, “want zonder bloedstorting is er geen vergeving” (Hb 9:23b). Het bloed staat meer in verbinding met God. Het water heeft meer met belijdenis te maken en staat meer in verbinding met de zondaar. Als hij zijn zonden belijdt, mag hij weten dat God “getrouw” aan Zijn Woord “en rechtvaardig” met het oog op het werk van Christus is, om “de zonden te vergeven en … te reinigen van alle ongerechtigheid” (1Jh 1:9).

Er zijn nog meer dingen bij: cederhout, karmozijn (of: scharlaken) en hysop. Cederhout komt van de Libanon. Het spreekt van indrukwekkende, natuurlijke grootsheid. Hysop is een klein, gering plantje, dat juist geen indruk maakt. Salomo spreekt van beide als uitersten (1Kn 4:33a). Karmozijnrood of scharlakenrood is een beeld van koninklijke, aardse heerlijkheid. Dit alles is bij de Heer Jezus aanwezig. We zien dat in de evangeliën. Het is alles in de dood gegaan, Zijn dood. Maar Hij is opgestaan en daardoor krijgen die dingen weer hun betekenis.

Alle voorgaande handelingen krijgen vervolgens hun toepassing op de melaatse. In beeld zien we hierin dat reiniging niet maar het wegdoen van het verkeerde is, maar het weer zicht krijgen op de Heer Jezus en Zijn werk. Vervolgens moet hij die gereinigd is, zijn kleren wassen, wat ervan spreekt dat hij zijn gedrag onder de controle van Gods Woord brengt (Ef 5:26). Hij moet ook al zijn haar afscheren, wat ervan spreekt dat hij afstand doet van alle natuurlijke eer (1Ko 11:15). Daarna moet hij zich in water baden, wat ervan spreekt dat hij zijn hele leven onder het beslag van het Woord van God brengt, zodat er geen ruimte voor de zonde meer is.

Hij mag dan weer in het kamp komen, maar moet nog zeven dagen buiten zijn tent blijven. Hij is weer opgenomen in het volk van God, maar heeft nog niet zijn eigen, vertrouwde plek weer ingenomen. Iemand die een gave heeft, kan na een zondige weg weer worden hersteld in Gods volk, maar kan niet direct weer die gave uitoefenen. Ook dat neemt tijd. Na een volheid van tijd, zeven dagen, moet hij nog eens al zijn haar afscheren en zijn kleren en zijn lichaam wassen.

Copyright information for DutKingComments