Leviticus 16:19-34

De bok voor de HEERE

De bok die voor de HEERE is (Lv 16:8), wordt ten behoeve van het volk geslacht. Het bloed ervan wordt, evenals het bloed van de jonge stier, op en vóór het verzoendeksel in het heiligdom gesprenkeld. Dit is voor de verzoening over het heiligdom vanwege de zonden van de Israëlieten, opdat God te midden van hen kan blijven wonen.

Gods eer is door het werk van de Heer Jezus hersteld. Hij heeft wat Hij niet heeft geroofd, namelijk Gods eer, aan God teruggegeven (Ps 69:5). De oneer die wij God hebben aangedaan, heeft de Heer Jezus weggenomen door Hem te verheerlijken, Hem in alles te gehoorzamen en Zijn werk volmaakt te volbrengen. Daarom wordt eerst de bok geslacht die voor de HEERE is. God moet de eerste plaats hebben, dan pas komt onze nood.

De grondslag van de verzoening met God is door de Heer Jezus tot stand gebracht. God heeft al Zijn rechtvaardige eisen als de heilige en rechtvaardige God geëist van de Heer Jezus. Hij heeft Hem tot zonde gemaakt (2Ko 5:21; Rm 8:3). De Heer Jezus heeft al Gods eisen en verlangens volmaakt vervuld. God is volmaakt bevredigd ten aanzien van de zonde. Op grond daarvan kan God nu het aanbod van de verzoening aan ieder mens doen (2Ko 5:20). Ieder mens kan met God verzoend worden (Tt 2:11; 1Tm 2:6). In het zenden van Christus naar de aarde kwam heeft God Zijn verzoenende hand naar de wereld uitgestoken (2Ko 5:19).

De Heer Jezus is nu in de hemel. Geen mens is erbij aanwezig als Hij “door Zijn eigen bloed” het hemelse heiligdom binnengaat als de basis van een eeuwige verlossing die Hij verworven heeft (Hb 9:11-12). Hij is “door God begroet als Hogepriester” (Hb 5:10a). Omdat wij het heiligdom mogen binnengaan (Hb 10:19; Ef 2:18), mogen wij weten wat Israël nog niet weet omdat voor hen de voorhang nog gesloten is.

Het bloed wordt toegepast op het heiligdom, op de voorwerpen die er zijn, en op de tent van ontmoeting of de tent der samenkomst en het altaar. In Hebreeën 9 staat dat de tabernakel een beeld van de hemel is (Hb 9:23-24). Op grond van het bloed zullen eenmaal alle dingen – dus niet: alle mensen! – met God worden verzoend (Ko 1:19-20).

De levende, weggaande bok

Aäron maakt zich een met de levende bok – handen opleggen is een maken met. Daarna belijdt hij alle zonden, dat zijn “al de ongerechtigheden”, de slechte daden van de Israëlieten. De zonden worden als het ware op de bok gelegd. Daarna wordt de bok de woestijn in gestuurd.

Het ziet op de Heer Jezus, Die de zonden op Zich heeft genomen van allen die in Hem geloven (1Pt 2:24). Hij heeft elke zonde van iedere gelovige voor God beleden als Zijn eigen zonde en Hij heeft het oordeel over die zonden gedragen. God zegt: “Hun zonden zal Ik geenszins meer gedenken” (Hb 8:12). De gelovige mag weten en zeggen: “U hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen” (Js 38:17b). Hij heeft ze geworpen “in de diepten van de zee” (Mi 7:19b). Hij heeft ze weggedaan “zo ver het oosten is van het westen” (Ps 103:12), dat wil zeggen oneindig ver weg. Ze zijn weggedragen “naar een onbewoond gebied”. Waar de zonde is, is geen woonplaats voor God en voor de mens die met God verzoend is.

Verkleden, wassen, offeren

Na het bloed gesprenkeld te hebben is zijn bijzondere werk klaar en trekt hij weer zijn gewone kleren aan. Daarna brengt hij zijn brandoffer mét het brandoffer van het volk. Met het brandoffer brengt hij ook het vet van het zondoffer op het altaar. Ook dit spreekt van het werk van de Heer Jezus. De verzoening is niet los te zien van de volmaakte verheerlijking van God, die in hetzelfde werk besloten is.

Ieder die met de zonde in aanraking is geweest, moet zich reinigen. Het waterbad van het Woord bewerkt de reiniging.

Buiten het kamp met vuur verbrand

Van de zondoffers wordt het bloed gebracht in het heiligdom en de lichamen worden buiten het kamp gebracht. Dat is ook de plaats van de christen (Hb 13:11-13), in navolging van de Heer Jezus. Het kamp, of de legerplaats, staat voor de georganiseerde godsdienst in de christenheid, waar de mens voornaam is en de positie van middelaar inneemt tussen God en mensen. Als gevolg daarvan krijgt de Heer Jezus niet de eerste en enige plaats. De christen is bij Christus in het heiligdom in de hemel; op aarde is hij bij Hem op een plaats van smaad.

Voorschrift voor de Verzoendag

Denken aan de verzoening bewerkt verootmoediging. Het zijn immers onze zonden die het werk van de Heer Jezus noodzakelijk hebben gemaakt. Wij hebben God door onze zonden onteerd.

Op die dag mag geen werk gedaan worden. Het werk van de Heer Jezus sluit elke menselijke activiteit uit. Voor ieder voor wie dit werk is volbracht, is het resultaat: rust.

Hogepriesterlijke opvolging

Dit vers toont aan dat de inzetting in Israël onvolkomen is. Er is opvolging van het priesterschap, terwijl de Heer Jezus Hogepriester is tot in eeuwigheid (Hb 7:23-24).

Eenmaal per jaar verzoening

Deze verzen zijn een samenvatting van dit hoofdstuk. Hoewel aan deze wet pas in de zevende maand kan worden voldaan, lezen we hier toch al dat gedaan wordt “zoals de HEERE Mozes geboden had”. Hier wordt vooruitgezien naar de verwerkelijking.

Copyright information for DutKingComments