Leviticus 16:5-28

De offers die Aäron moet brengen

Er zijn twee zondoffers: het ene zondoffer is voor Aäron en zijn huis, het andere voor het volk. Er is verschil in dieren: een stier en een bok. Er is ook verschil in aantal: één stier voor zichzelf en zijn huis en twee bokken voor het volk. Aäron en zijn huis stellen de Heer Jezus en Gods hemelse volk, de gemeente, voor (Hb 3:1; 6). Het volk is Gods aardse volk Israël. Een stier is een groter offer. De gemeente heeft een groter inzicht in en een grotere waardering voor het werk van de Heer Jezus dan Israël.

Er zijn twee bokken nodig om de waarheid van de verzoening voor te stellen. De eerste bok is voor de HEERE, de tweede voor het volk. Eerst moet aan Gods heilige eisen worden voldaan, dan aan de behoeften van het volk. Ook stellen de beide bokken twee aspecten van de verzoening voor. De bok die voor de HEERE is, stelt het werk van de Heer Jezus voor waardoor aan alle heilige eisen van God is voldaan. Hierdoor kan het aanbod van de verzoening op grond van het werk van de Heer Jezus aan alle mensen worden gedaan. Het werk is zo groot en volmaakt, dat alle mensen behouden kunnen worden (1Tm 2:3-6; Hd 17:30; 2Ko 5:19-21).

De andere bok, die weggezonden wordt, stelt de plaatsvervanging voor. Op deze bok worden de zonden beleden van allen die tot Gods volk behoren (Lv 16:21). Hierin zien we dat de Heer Jezus de zonden heeft gedragen, niet van alle mensen, maar alleen van hen die Gods aanbod tot verzoening aannemen, dat wil zeggen zij die zich bekeren. De Heer Jezus heeft Zijn leven gegeven “tot een losprijs voor velen” (Mt 20:28). Hier staat niet ‘voor allen’, maar “voor velen”. Het woord ‘voor’ heeft hier de betekenis van ‘in de plaats van’, terwijl het woord ‘voor’ in 1 Timotheüs 2 betekent ‘zich uitstrekkend tot’, in de zin van een aanbod (1Tm 2:6).

Het reukwerk

De hogepriester gaat het heiligdom binnen met zijn beide handen vol reukwerk. Voor Aäron als zondige persoon is dat, opdat hij niet sterft. De wolk van het reukwerk vult het heiligdom en omhult hem. De Heer Zelf heeft geen reukwerk nodig om het heiligdom binnen te gaan. Hij is binnengegaan op grond van al Zijn heerlijkheden, Zijn eigenschappen, die alle als een aangename geur voor God zijn. Reukwerk spreekt niet zozeer van wat Hij heeft gedaan, maar van wat en Wie Hij is.

Het bloed van de jonge stier

Het bloed van de stier wordt op en vóór het verzoendeksel gesprenkeld. Het bloed op het verzoendeksel is voor God. Hij ziet het bloed als een bedekking, een voldoening aan Zijn heilige eisen die geschreven staan op de tafels van de wet die in de ark onder het verzoendeksel liggen. Eén keer sprenkelen is voor Hem voldoende. Hij kent volmaakt de waarde van het bloed.

Het bloed vóór het verzoendeksel is voor ons, priesters. Wij mogen op de grondslag daarvan tot God naderen om Hem als priesters te dienen. Voor de priester wordt het bloed zeven keer gesprenkeld. Dat is om ons de absolute zekerheid te geven dat wij daar mogen zijn vanwege de waarde van dat bloed.

De bok voor de HEERE

De bok die voor de HEERE is (Lv 16:8), wordt ten behoeve van het volk geslacht. Het bloed ervan wordt, evenals het bloed van de jonge stier, op en vóór het verzoendeksel in het heiligdom gesprenkeld. Dit is voor de verzoening over het heiligdom vanwege de zonden van de Israëlieten, opdat God te midden van hen kan blijven wonen.

Gods eer is door het werk van de Heer Jezus hersteld. Hij heeft wat Hij niet heeft geroofd, namelijk Gods eer, aan God teruggegeven (Ps 69:5). De oneer die wij God hebben aangedaan, heeft de Heer Jezus weggenomen door Hem te verheerlijken, Hem in alles te gehoorzamen en Zijn werk volmaakt te volbrengen. Daarom wordt eerst de bok geslacht die voor de HEERE is. God moet de eerste plaats hebben, dan pas komt onze nood.

De grondslag van de verzoening met God is door de Heer Jezus tot stand gebracht. God heeft al Zijn rechtvaardige eisen als de heilige en rechtvaardige God geëist van de Heer Jezus. Hij heeft Hem tot zonde gemaakt (2Ko 5:21; Rm 8:3). De Heer Jezus heeft al Gods eisen en verlangens volmaakt vervuld. God is volmaakt bevredigd ten aanzien van de zonde. Op grond daarvan kan God nu het aanbod van de verzoening aan ieder mens doen (2Ko 5:20). Ieder mens kan met God verzoend worden (Tt 2:11; 1Tm 2:6). In het zenden van Christus naar de aarde kwam heeft God Zijn verzoenende hand naar de wereld uitgestoken (2Ko 5:19).

De Heer Jezus is nu in de hemel. Geen mens is erbij aanwezig als Hij “door Zijn eigen bloed” het hemelse heiligdom binnengaat als de basis van een eeuwige verlossing die Hij verworven heeft (Hb 9:11-12). Hij is “door God begroet als Hogepriester” (Hb 5:10a). Omdat wij het heiligdom mogen binnengaan (Hb 10:19; Ef 2:18), mogen wij weten wat Israël nog niet weet omdat voor hen de voorhang nog gesloten is.

Het bloed wordt toegepast op het heiligdom, op de voorwerpen die er zijn, en op de tent van ontmoeting of de tent der samenkomst en het altaar. In Hebreeën 9 staat dat de tabernakel een beeld van de hemel is (Hb 9:23-24). Op grond van het bloed zullen eenmaal alle dingen – dus niet: alle mensen! – met God worden verzoend (Ko 1:19-20).

De levende, weggaande bok

Aäron maakt zich een met de levende bok – handen opleggen is een maken met. Daarna belijdt hij alle zonden, dat zijn “al de ongerechtigheden”, de slechte daden van de Israëlieten. De zonden worden als het ware op de bok gelegd. Daarna wordt de bok de woestijn in gestuurd.

Het ziet op de Heer Jezus, Die de zonden op Zich heeft genomen van allen die in Hem geloven (1Pt 2:24). Hij heeft elke zonde van iedere gelovige voor God beleden als Zijn eigen zonde en Hij heeft het oordeel over die zonden gedragen. God zegt: “Hun zonden zal Ik geenszins meer gedenken” (Hb 8:12). De gelovige mag weten en zeggen: “U hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen” (Js 38:17b). Hij heeft ze geworpen “in de diepten van de zee” (Mi 7:19b). Hij heeft ze weggedaan “zo ver het oosten is van het westen” (Ps 103:12), dat wil zeggen oneindig ver weg. Ze zijn weggedragen “naar een onbewoond gebied”. Waar de zonde is, is geen woonplaats voor God en voor de mens die met God verzoend is.

Verkleden, wassen, offeren

Na het bloed gesprenkeld te hebben is zijn bijzondere werk klaar en trekt hij weer zijn gewone kleren aan. Daarna brengt hij zijn brandoffer mét het brandoffer van het volk. Met het brandoffer brengt hij ook het vet van het zondoffer op het altaar. Ook dit spreekt van het werk van de Heer Jezus. De verzoening is niet los te zien van de volmaakte verheerlijking van God, die in hetzelfde werk besloten is.

Ieder die met de zonde in aanraking is geweest, moet zich reinigen. Het waterbad van het Woord bewerkt de reiniging.

Buiten het kamp met vuur verbrand

Van de zondoffers wordt het bloed gebracht in het heiligdom en de lichamen worden buiten het kamp gebracht. Dat is ook de plaats van de christen (Hb 13:11-13), in navolging van de Heer Jezus. Het kamp, of de legerplaats, staat voor de georganiseerde godsdienst in de christenheid, waar de mens voornaam is en de positie van middelaar inneemt tussen God en mensen. Als gevolg daarvan krijgt de Heer Jezus niet de eerste en enige plaats. De christen is bij Christus in het heiligdom in de hemel; op aarde is hij bij Hem op een plaats van smaad.

Copyright information for DutKingComments