Leviticus 18:6-23

Incest of bloedschande

De handelingen die in de Lv 18:6-23 worden genoemd, zijn bloedschande of handelingen van incest. Ze druisen in tegen Gods oorspronkelijke bedoeling met huwelijk en seksualiteit. Dat moet vanzelfsprekend zijn voor Gods volk. Je veronderstelt ze in de wereld en niet onder het volk van God. Dat God al deze waarschuwingen toch tot Zijn volk richt, bewijst hoe nodig het is, omdat ook Zijn volk tot deze zonden in staat is. God stelt het kwaad voor in zijn afschuwelijkste vormen. Hij weet beter dan de mens zelf waartoe deze kan vervallen.

God verbiedt hier de geslachtelijke omgang tussen bloedverwanten. De Hebreeuwse woorden voor ‘schaamte’, ‘schaamdelen’ en ‘ontbloten’ zijn verzachtende of bedekte termen voor geslachtelijke omgang. Hier betreft het ongeoorloofde geslachtelijke omgang ofwel ontucht (Ez 16:36; Ez 23:18). Zulke betrekkingen zijn onnatuurlijk.

Het verbod begint met het algemene verbod om geslachtelijke omgang met een bloedverwant te hebben. Verboden wordt hier geslachtelijke omgang met:

1. moeder;

2. stiefmoeder;

3. halfzus (zelfde vader of moeder);

4. kleinkind;

5. halfzus (uit het tweede huwelijk van de vader);

6. tante, de zus van vader of moeder;

7. tante, de vrouw van de broer van vader;

8. schoondochter;

9. schoonzus.

Andere ongeoorloofde seksualiteit

Verboden wordt nog de geslachtelijke omgang met:

1. een vrouw en haar dochter en een vrouw en haar kleindochter;

2. een vrouw en haar zus;

3. een vrouw die ongesteld is;

4. een vrouw die met een ander getrouwd is.

Verbod kinderen te offeren

De Molech is de nationale god van de Ammonieten. In het verband van de tekst lijkt het hier niet in de eerste plaats om een vuuroffer te gaan, maar om een wijding van kinderen tot tempelprostitutie. Het is een geestelijke hoererij die ten grondslag ligt aan vleselijke hoererij.

Verbod op homoseksueel verkeer

Homoseksueel verkeer is de zonde van Sodom (Gn 19:5), waarvan ook de Israëlieten zich niet vrijhouden (Ri 19:22). God geeft mensen over aan deze onterende hartstochten als zij het schepsel gaan eren boven de Schepper (Rm 1:24-27).

Verbod op gemeenschap met een dier

Het verbod op gemeenschap met een dier wordt vaker gegeven (Lv 20:15-16; Ex 22:19; Dt 27:21). Dat ook dit verbod wordt voorgehouden aan het volk van God, laat zien dat ook onder Gods volk deze gruwelijke zonde mogelijk is.

In geestelijk opzicht staat een dier symbool voor mensen die het bestaan van God op absolute wijze negeren of Hem absoluut verwerpen. We zien deze houding in de twee beesten die in het boek Openbaring worden beschreven (Op 13:1-18). Waar geen enkele verbinding meer is met de levende God, zinkt de mens weg in het diepste verderf. Daaraan is de grootst denkbare schande verbonden, waarvan hij zich door zijn totale afsluiting voor enige Godsopenbaring niet bewust is.

Copyright information for DutKingComments