‏ Luke 11:38-39

Rede tegen de farizeeën

Het volk heeft het licht dat hun de zegen bracht, niet binnengelaten. Nu richt de Heer het licht als een schijnwerper van de waarheid op hun godsdienstige leiders. Daar heeft de farizeeër niet het flauwste besef van als hij de Heer uitnodigt om bij hem het middagmaal te gebruiken, want hij heeft heel andere gedachten. De Heer gaat op de uitnodiging in en ligt aan.

Als de farizeeër ziet dat Hij Zich niet eerst wast, voordat Hij het middagmaal gebruikt, verwondert hij zich. Het is geen kwestie van hygiëne, maar het gaat om een godsdienstig ritueel. Naar de gedachten van de farizeeër kan de Heer nooit een goede Jood zijn als Hij Zich niet aan de godsdienstige voorschriften houdt zoals zij die zelf hebben opgesteld en voor juist houden. De farizeeër kan alleen aan uiterlijke dingen denken. Hij merkt op dat de Heer Zich niet aan hun tradities houdt.

Wat we bij deze man zien, is het kenmerk van wetticisme. Wetticisme is het toevoegen aan de Schrift en die toevoegingen opleggen aan anderen, waarbij het uiterlijke gedrag belangrijk en maatgevend is en het innerlijk onbelangrijk. Maar een uiterlijk onberispelijk gedrag is niet zonder meer een bewijs van een innerlijk goede gezindheid. Dat gold toen en dat geldt nu nog onverminderd. De reactie van de Heer is dan ook belangrijk om ter harte te nemen, want de farizeeër zit in ieder van ons.

De Heer kent de verwondering van de farizeeër en de reden ervan. Hij vraagt niet om toestemming om te spreken, maar neemt de rol van Gastheer op Zich en steekt direct van wal met een strenge rede. Zijn rede is hard voor de godsdienstige leiders, maar het is tevens genade voor anderen dat Hij deze leidslieden duidelijk aan de kaak stelt, zodat zij zich niet door hen zullen laten misleiden. Hij was ook niet gekomen om de maaltijd met de farizeeën te gebruiken, maar om licht te werpen op hun handelwijze en hun wijze van beoordelen.

Hij spreekt in deze farizeeër het hele gezelschap van farizeeën aan. De woorden die Hij tot hen richt, zijn niet mals. Ze zijn een ontdekkend licht. Hij toont aan hoe ze wel bedacht zijn op een rein uiterlijk, maar dat hun binnenste vol roof en boosaardigheid is. Ze beroven anderen en bovenal roven ze de eer van God. Zij zijn vol boosaardigheid, ze hebben een boosaardig oog.

Behalve dat ze van binnen verdorven zijn, zijn ze ook onverstandig, of omdat ze verdorven zijn, zijn ze ook onverstandig. Zij zijn God vergeten als de God Die niet alleen de buitenkant, maar ook de binnenkant, het innerlijk, heeft gemaakt. Het is dwaas om alleen aan de buitenkant te denken, zich daarop te richten en de binnenkant voor zichzelf te bezitten en te menen dat anderen daar niet bij kunnen komen. Ze hebben met Iemand te maken Die beide kanten volmaakt kent omdat Hij beide kanten heeft gemaakt. God zoekt waarheid in het binnenste (Ps 51:8a), maar zij zijn alleen bezorgd voor wat de mensen zien.

De Heer ziet het hart aan, maar daar denken zij niet aan. De reden is duidelijk: zij zoeken de eer van mensen en niet de eer van God. Hij wijst hen erop dat alle uiterlijke dingen werkelijk rein zullen zijn als ze hun binnenste aan God aanbieden en voor Hem openstellen. Voor hen die van binnen rein zijn, zijn alle uiterlijke dingen rein (Tt 1:15). Hiermee zet Hij een streep door alle wetticisme dat door de eeuwen heen de gemeente van God heeft doorzuurd (Gl 5:9).

Door het allerkleinste te geven menen zij het verst te gaan in nauwgezetheid, alles uiteraard tot eigen eer, om boven de massa uit te steken die slechts de gewone tienden brengt. Ze hebben echter geen enkel begrip van het oordeel of de beoordeling van God, hoe God over ware vroomheid oordeelt, hoe Hij oordeelt over hun openbaring. Dat moet voor ons steeds de vraag zijn.

Het laatste waaraan zij denken, is de liefde van God, of erger nog, ze denken er helemaal niet aan, ze gaan eraan voorbij. Ze negeren zowel het oordeel van God als de liefde van God. Dat is een ontzettende belediging voor God. De Heer wijst hen op hun plicht hierin. Als ze in de juiste verhouding tot God kwamen, konden ze ook de tienden geven.

De Heer spreekt een tweede “wee” over de farizeeën uit vanwege hun voorliefde voor aanzien. Ze ontvangen graag eerbetoon van mensen. Ze eisen dat eerbetoon op door plaats te nemen op de eerste zetels, de stoelen vooraan, waar iedereen hen kan zien. Dat streelt hun eergevoel. En als ze op de markten lopen, waar veel mensen zijn, dan hopen ze dat er mensen zijn die hen uitbundig begroeten en luidruchtig prijzen, zodat velen het zien en horen. Hun eergevoel wordt daardoor bijzonder gestreeld. Alles draait om henzelf, of het nu in een besloten ruimte is of in het openbaar.

Een derde “wee” gaat richting de farizeeën omdat ze wandelende doodskisten zijn, terwijl de mensen die met hen in aanraking komen dat niet weten. Zij, die zo bedacht zijn op uiterlijke verontreiniging, zijn zelf verontreinigende wezens. Door hun schijnheilige godsdienst slepen zij mensen mee in het verderf zonder dat die het in de gaten hebben.

Copyright information for DutKingComments