Luke 18:39

Genezing van een blinde bedelaar

Deze gebeurtenis vormt voor de eerste drie evangelisten het uitgangspunt voor de beschrijving van het laatste deel van de reis van de Heer naar Jeruzalem (Mt 20:29-34; Mk 10:46-52). Mattheüs en Markus spreken erover dat Hij Jericho verliet, Lukas zegt dat Hij “Jericho naderde”.

Volgens opgravingen schijnen er twee Jericho’s geweest te zijn. De ene stad is de oude oorspronkelijke stad, de andere stad is een Romeins Jericho, niet ver daar vandaan. De blinde zat tussen de beide Jericho’s in. Dan is de situatie zo dat de Heer Jezus het oude Jericho verlaat en op weg is naar het Romeinse Jericho en dat Hij onderweg de blinde treft die langs de weg zit te bedelen. Er zijn ook vertalingen die hier vertalen dat de Heer ‘in de nabijheid van Jericho’ was.

De blinde hoort dat er een menigte voorbijgaat. Hij concludeert dat er iets bijzonders aan de hand is en wil weten waarom die menigte er is. Hij vraagt ernaar. Hij krijgt als antwoord dat “Jezus de Nazoreeër”, dat is Jezus van Nazareth (Mt 2:23), voorbijgaat. De blinde weet genoeg en begint te roepen. Hij roept niet ‘Jezus, Nazoreeër’, maar “Jezus, Zoon van David”. Hij, Die voor de menigte niet meer is dan de Man van Nazareth, is voor de blinde de Zoon van David.

De blinde ziet meer dan de menigte. Zijn geloof geeft hem de juiste kijk op Christus en brengt hem ertoe een beroep te doen op Zijn erbarmen. De Heer zal hier nooit meer langskomen, want Hij zal in Jeruzalem sterven. Dat wist de blinde niet en daarom is het des te mooier dat hij de kans grijpt die hem geboden wordt.

Hij neemt zijn beslissing op het moment dat het kan en stelt die niet uit naar later, dat ook nooit meer zou komen. Het is voor elke beslissing van belang dat die genomen wordt op het moment dat het kan. De mensen die vooraan in de stoet lopen, zeggen tegen hem dat hij moet zwijgen. Hij moet ophouden met zijn geschreeuw, want als de Heer daarnaar zou luisteren, zou dat ongewenst oponthoud opleveren.

De waarschuwing heeft een averechts effect. De blinde roept des te meer. Hij doet denken aan de weduwe in het begin van dit hoofdstuk die ook doorging met vragen. Nog eens doet hij een beroep op de ontferming van de Heer als de Zoon van David. Hij ervaart dat iemand die in nood tot Hem roept, Hem nooit tevergeefs aanroept. Het is zelfs zo, dat een dergelijk volhardend aanroepen Hem aangenaam in de oren klinkt.

De Heer blijft staan. Er is niets wat Hem in Zijn weg naar Jeruzalem kan tegenhouden dan alleen iemand die een beroep doet op Zijn ontferming. Dan beveelt Hij dat de blinde bij Hem zal worden gebracht. Dat bevel wordt zonder tegenspreken opgevolgd. De blinde nadert in geloof tot de Heer en komt daardoor in de kring van zegen.

Voordat hij de zegen krijgt, vraagt de Heer aan hem wat hij wil dat Hij doet. Het lijkt een overbodige vraag en de Heer weet het antwoord natuurlijk, maar Hij wil het uit de mond van de blinde horen. Zo wil Hij ook graag uit onze monden horen, wat we van Hem willen, hoewel Hij weet wat onze verlangens zijn. Dat is opdat wij uiting zullen geven aan de gevoelens van ons hart en wij de verhoring ook zullen ervaren als iets wat van Hem Zelf komt.

Na het bekendmaken van zijn wens zegt de Heer met gezag: “Zie weer!” Hij voegt er onmiddellijk aan toe dat de blinde zijn genezing te danken heeft aan zijn geloof in Hem. De blinde is niet gaan geloven door de genezing, maar hij gelooft en wordt genezen. Het resultaat is er direct. Hij kan weer zien. Het gevolg is dat hij de Heer volgt op Zijn weg naar Jeruzalem. Hij is opnieuw geboren en ziet het koninkrijk van God (Jh 3:3). Mensen gaan zien door de kracht en werkzaamheid van de Heilige Geest.

Terwijl hij volgt, verheerlijkt hij God. Dit is ook voor ons tot voorbeeld. Het volgen van de Heer mag gebeuren onder het verheerlijken van God. Het volk ziet ook, maar anders dan de blinde. Het volk ziet dat er een wonder is gebeurd en brengt daarvoor lof aan God, maar het ziet niet het bijzondere van de Heer Jezus.

Copyright information for DutKingComments