‏ Luke 20:20-26

Vraag over de keizerlijke belasting

Het derde onderwerp van het tempelonderwijs van de Heer gaat over de verhouding tot de overheid. We zijn niet alleen leden van de gemeente, maar ook onderworpen aan wereldlijke overheden (Rm 13:1).

De leiders doen er alles aan om de Heer te kunnen uitschakelen. Nu ze zelf monddood zijn gemaakt, zoeken ze nieuwe middelen om aan informatie te komen dat hun belastend materiaal in handen geeft om hun plan te kunnen uitvoeren. Ze riskeren het niet om zelf nog een keer de nederlaag te lijden. Blind en dwaas als ze zijn, sturen ze spionnen op Hem af alsof ze Hem daarmee kunnen bedriegen. Tot wat voor dwaasheden komt een mens toch als hij God wil aanklagen!

Dat deze spionnen ook nog eens lieden van laag allooi zijn, blijkt wel uit de opmerking dat zij zich als rechtvaardig voordoen. Behalve spioneren, kunnen ze ook nog prima toneelspelen. Ze krijgen de opdracht mee om de Heer op een woord te vatten. Het gaat erom dat ze iets hebben waarvoor ze Hem bij de rechterlijke macht kunnen aanklagen.

Huichelaars kunnen goed overweg met vleitaal. Ze benaderen de Heer met de onoprecht uitgesproken titel “Meester”. Dan zeggen ze vleiende dingen over Zijn spreken. Ze bedoelen het als vleitaal en zeggen zelfs dat ze het “weten”, maar innerlijk verwerpen ze Hem en hebben ze verdorven bedoelingen. Toch geven ze ongewild een prachtig getuigenis van Zijn spreken en leren. Zelf zijn zij via een slinkse, kromme weg bezig Hem in de val te lokken, maar tegelijk getuigen ze van Hem dat Hij zonder omwegen spreekt. Zelf zijn ze uit op de eer van mensen, maar van Hem getuigen ze dat Hij de weg van God in waarheid leert, zonder de persoon aan te zien tegenover wie Hij staat.

In aansluiting op hun vleierij stellen ze Hem een strikvraag over het betalen van belasting. Ze willen van Hem weten of het volgens Hem geoorloofd is de keizer belasting te betalen of niet. Met deze vraag menen ze Hem te kunnen vangen. Als Hij ‘ja’ zou zeggen, zouden ze Hem bij het volk in diskrediet kunnen brengen als iemand die de Romeinse heerschappij aanvaardt en daarom niet de Messias kan zijn. De Messias zou immers komen om hen van de overheersers te bevrijden en Zijn koninkrijk op te richten. Als Hij ‘nee’ zou zeggen, zouden ze Hem bij de Romeinse overheid kunnen aanklagen als opstandeling en opruier.

Natuurlijk doorziet de Heer hun sluwheid. Hij kent hun ware bedoelingen. Het hele innerlijke denken van de mens heeft voor Hem geen geheimen, maar is voor Hem naakt en geopend (Hb 4:13). Hij zal hen aan henzelf ontdekken en beschaamd doen weggaan. Hij – Die Zelf geen geld had! – gebiedt hun Hem een denaar, een Romeinse betaalmunt, te laten zien. Ze nemen er een uit hun beurs, leggen die op hun hand en laten hem zo aan de Heer zien.

Dan vraagt de Heer van wie het beeld en het opschrift is dat erop staat. Hun antwoord luidt terecht: “Van de keizer.” Het beeld en het opschrift op het geld dat in Israël in omloop is, geven aan dat Israël onder vreemde heerschappij is. Dat is het gevolg van de ontrouw van het volk aan God (Ne 9:34-36).

Als de spionnen het juiste antwoord hebben gegeven, geeft de Heer Jezus niet zozeer een antwoord op hun eerdere vraag, maar een opdracht. Die opdracht is tweeërlei. Enerzijds moeten ze aan de keizer geven wat van de keizer is. Dat geldt ook voor ons (Rm 13:7). Door het geld van de bezetter te gebruiken erkennen ze dat een vreemde over hen heerst. Als ze eerlijk zijn, weten ze dat dit zo is als straf voor hun afwijken van God. Anderzijds moeten ze aan God geven wat God toekomt. En God staat voor hen. Zo plaatst Hij hen in Gods licht, wat altijd gebeurt met ieder die bij Hem komt.

Het is ook belangrijk om te zien dat de Heer niet de ene plicht voor de andere opoffert. Dat doen zij wel. Zij stellen de ene plicht tegenover de andere, maar ze vervullen geen van beide op de juiste manier omdat ze zichzelf zoeken en niet de eer van God. De plannen van deze sluwe mensen en wie hen hadden gestuurd, worden op Meesterlijke wijze ontmaskerd, omgedraaid en tegen henzelf gericht.

Als het antwoord tot hen doordringt, verwonderen zij zich erover. Het zullen slimme jongens zijn geweest die allerlei plannen en vragen de revue hebben laten passeren, voordat ze met hun uiteindelijke vraag zijn gekomen. Spionnen zijn vindingrijk. De vraag die ze stelden, gaf hun naar hun overtuiging de garantie dat ze Hem konden vatten, hier zou Hij Zich in verslikken. Hoe ontnuchterd staan ze er nu bij, volledig uit het veld geslagen. De spionnen zijn niet in staat gebleken met hun sluwe benadering Hem op een uitspraak te vatten, waardoor ze Hem bij het volk uit de gunst konden brengen of bij de overheid konden aanklagen.

Copyright information for DutKingComments