‏ Luke 20:27-40

Vraag over de opstanding

Het vierde onderwerp in het tempelonderwijs dat de Heer geeft, handelt over de opstanding en over het leven in de wereld van de opstanding. De aanleiding daarvoor is de vraag van een volgende groep tegenstanders die zich aandient, want de satan heeft nog meer handlangers. De sadduceeën melden zich in de strijd om de Heer Jezus ten val te brengen. Deze mensen zijn de rationalisten. Zij geloven alleen wat ze kunnen beredeneren met hun verstand. Zo zeggen ze dat er geen opstanding is (Hd 23:8), want daar zijn geen bewijzen voor te leveren, zo beweren zij.

De sadduceeën komen bij de Heer met een voorschrift van Mozes over het zwagerhuwelijk (Gn 38:8; Dt 25:5). Aan dit voorschrift twijfelen ze niet, maar ze signaleren in hun ongeloof hier wel een probleem als ze aan de opstanding denken. Dat leggen ze Hem als valstrik voor.

Om de opstanding belachelijk te maken stellen ze Hem het denkbeeldige geval voor van zeven broers die allemaal na elkaar met dezelfde vrouw trouwen om aan het gebod van Mozes te voldoen. Ze geven aan dat de eerste trouwt, maar na korte tijd sterft, zonder dat er nageslacht is verwekt. Naar de wet op het zwagerhuwelijk neemt de tweede van de zeven broers haar, maar ook hij sterft na korte tijd, ook zonder dat er nageslacht is verwekt. Zo gaat het door tot alle zeven broers haar hebben gehad en allen gestorven zijn zonder dat er nageslacht is verwekt. Ten slotte sterft ook de vrouw.

Dan stellen zij hun vraag. We kunnen ons daarbij de verholen glimlach voorstellen van iemand die meent de ander schaakmat te hebben gezet. De vraag die de sadduceeën stellen, is wie van de zeven zij tot vrouw zal zijn in de opstanding. Ze is immers van alle zeven broers de wettige echtgenoot geweest. Hoe moet dat nu in de opstanding? Ze kan daar toch niet met zeven mannen tegelijk getrouwd zijn? Daar is de wet ook duidelijk over.

Met deze moeilijke, zo niet onbeantwoordbare vraag, menen ze de Heer met de mond vol tanden te zetten. Ze hebben met dit voorbeeld toch maar knap aangetoond dat de opstanding onzin is. Tevreden slaan ze de armen over elkaar en wachten Zijn reactie af. Die komt sneller dan gedacht en overrompelt hen.

Onderwijs over de opstanding

In Zijn antwoord verwijst de Heer eerst naar het tijdperk waarin ze zich nu bevinden als het tijdperk waarin wordt getrouwd en uitgehuwelijkt. Het hoort bij het leven op aarde, aan deze zijde van de dood. Vervolgens spreekt Hij over het tijdperk en het terrein na de dood. Daarover spreekt de Geest ook door Paulus in 1 Korinthiërs 15. De Heer zegt hier, en Paulus door de Geest daar, dat aan de andere zijde van de dood heel andere bepalingen gelden. Het gaat om hetzelfde lichaam, dat na de opstanding echter niet meer stoffelijk, maar geestelijk is (1Ko 15:42-44).

Wie aan de opstanding deelhebben, zijn zij “die het waard geacht zijn”. Dat zijn de mensen die op aarde hebben gekozen voor Hem en in Zijn verwerping hebben gedeeld. “Die eeuw” is de toekomstige eeuw van het vrederijk, maar dan de hemelse zijde ervan, waar allen zich bevinden die bij de komst van de Heer uit de doden zijn opgestaan of veranderd zijn (1Ko 15:51). De opstanding uit de doden betekent een opstanding van tussen de doden uit, een opstanding waarbij anderen in de dood blijven.

De doden die in de dood blijven, zijn de doden die het niet waard geacht zijn deel te hebben aan die eeuw en opstanding. Het zijn “de overige van de doden” (Op 20:5), met wie de mensen worden bedoeld die in ongeloof gestorven zijn. Zij worden pas levend ná ‘die eeuw’, dat is na het duizendjarig vrederijk, om voor de grote, witte troon te verschijnen en geoordeeld te worden (Op 20:11-12).

In de opstanding zijn voor hen die het waard geacht zijn daaraan deel te hebben, de omstandigheden volledig anders dan op aarde. Een van die veranderde omstandigheden is dat daar niet meer wordt getrouwd en uitgehuwelijkt. Trouwen en uithuwelijken zijn door God bedoeld om de aarde te bevolken (Gn 1:28) en sinds de zondeval ook om het mensenras in stand te houden. In de opstanding is het echter zo, dat niemand meer kan sterven. Er is geen afname van de personen die er deel aan hebben en is het daarom ook niet nodig om door middel van het sluiten van huwelijken te zorgen voor nageslacht. Wat dat betreft, zijn de gelovigen dan aan engelen gelijk.

Ze zijn echter veel meer dan engelen. Ze zijn zonen van God, want ze zijn zonen van de opstanding. Ze hebben de dood achter zich gelaten en alles wat daarbij hoort en zijn met God in verbinding gebracht als Zijn zonen.

God is de God van de opstanding. De sadduceeën hadden voor hun sluwe vraagstelling een beroep gedaan op Mozes. De Heer wijst hen nu ook op Mozes en wel op een uitspraak van Mozes bij de braamstruik (Ex 3:6; 15-16). Die uitspraak gebruikt Hij om duidelijk te maken dat ook Mozes in de opstanding geloofde. Dat blijkt uit het feit dat Mozes de Heer, dat is de HEERE, Jahweh, noemt “de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob”.

Het is opmerkelijk dat Mozes God hier de God van iedere aartsvader afzonderlijk noemt en niet van hen gezamenlijk, als de God van Abraham, Izaäk en Jakob. God staat in een persoonlijke betrekking met ieder van hen individueel. De Heer zegt dat Mozes dit heeft gezegd, terwijl in Exodus 3 staat dat God het zegt (Ex 3:15). Dat is omdat Mozes het heeft opgeschreven en ermee heeft ingestemd.

Nog een belangrijk aspect van dit citaat is dat het aantoont dat met de dood de mens niet ophoudt te bestaan. Op het moment dat God deze uitspraak tegen Mozes doet, zijn Abraham, Izaäk en Jakob allang gestorven. Maar voor God zijn ze niet gestorven, want voor Hem zijn zij levend, zij leven in Zijn tegenwoordigheid.

De sadduceeën veronderstellen dat de relatie die zich in dit leven vormt tussen God en mensen slechts van tijdelijke aard is. Dat is niet zo. Omdat God eeuwig is, zijn de relaties die Hij met iemand vormt ook eeuwig. Met hen die dood zijn, dat wil zeggen zij die in ongeloof gestorven zijn, heeft God geen relatie, wel met hen die in het geloof gestorven zijn. Voor Hem leven allen die in het geloof gestorven zijn.

Sommigen van de schriftgeleerden vinden dit een prachtig antwoord aan hun leerstellige vijanden, de sadduceeën. Ze geven de Heer er een compliment voor. Ze vinden dat Hij goed gesproken heeft door de sadduceeën zo op hun nummer te zetten. Die zijn inderdaad monddood gemaakt en doen er verder ook het zwijgen toe, bang als ze zijn om Hem nog iets te vragen om niet nog een keer een nederlaag te lijden. Voor de schriftgeleerden, die in hun vuistje lachen, heeft de Heer op Zijn beurt een vraag.

Copyright information for DutKingComments