Luke 4:16-27

Het Schriftwoord van Jesaja wordt vervuld

De Heer komt weer in Nazareth. Dat is de plaats waar Hij is opgevoed. Bij die opvoeding hoorde ook het naar de synagoge gaan op de sabbat. Dat was Hij gewoon. Naar deze goede gewoonte handelt Hij nog steeds. Hij gaat naar de synagoge en staat op om te lezen. Hij wil de aanwezigen, zoals altijd, uit Gods Woord leren.

Of Hij erom gevraagd heeft, staat er niet bij, maar het boek van de profeet Jesaja wordt Hem gegeven. In elk geval heeft Hij het zo geleid, want Hij wilde dat boek hebben omdat daar iets in staat waarover Hij de aanwezigen wil onderwijzen. Het wordt allemaal menselijk beschreven, zo ook dat Hij de plaats “vond … waar geschreven stond”, alsof Hij ernaar moest zoeken. Hij is God Die deze passage Zelf heeft laten opschrijven – zoals trouwens het hele boek Jesaja en het hele Woord van God –, maar Lukas stelt Hem als Mens voor. Dat blijkt ook hier weer treffend.

Hij gaat helemaal naar hoofdstuk 61 van het boek omdat in dat hoofdstuk de schitterende dienst wordt beschreven die Hij op het punt staat in genade te gaan uitoefenen. Van dat hoofdstuk leest Hij de eerste twee verzen voor (Js 61:1-2). In de eerste woorden die Hij leest, zien we weer de drie-eenheid van God. Het gaat daar over de Geest, over de Heer, dat is Jahweh, God, en over ‘Mij’ dat is Hijzelf, Christus.

God heeft Christus gezalfd met Zijn Heilige Geest. Dat hebben we gezien bij Zijn doop in de Jordaan (Lk 3:22). Zalving heeft te maken met de toebereiding voor een bepaalde dienst. Zo werden in het Oude Testament koningen, priesters en soms ook profeten gezalfd met het oog op de dienst die zij zouden gaan verrichten. De Heer Jezus is alle drie. Hij is de ware Koning, de ware Priester en de ware Profeet. Zijn zalving betekent Zijn bijzondere toerusting voor Zijn dienst als Koning, als Priester en als Profeet.

Vervolgens leest Hij dat Hij door God met de Geest is gezalfd om “aan armen het evangelie te verkondigen”. Dat is Zijn eerste opdracht. De armen zijn zij die zich hun ellende bewust zijn en tot God om hulp roepen. Lukas spreekt over “armen” waar Jesaja over “zachtmoedigen” spreekt. De zachtmoedige is iemand die door lijden overstelpt is en daardoor klein is geworden. Hij is verbroken en verbrijzeld door het leed. Hij is ook innerlijk verbroken door het bewustzijn van zijn zonden. Dat bewerkt het gevoel van een armoede waarbij alleen God hulp kan bieden. Dat doet Hij door voor zulke armen van geest Christus te zenden met “het evangelie”. Evangelie betekent ‘goede boodschap’. In Jesaja staat “blijde boodschap”. Een goede boodschap is ook een blijde boodschap.

De “gevangenen” aan wie de Heer loslating komt prediken, zijn zij die met ketenen van de zonde en de duivel gebonden zijn. Velen zijn gebonden door de godsdienstigheid van de farizeeën, schriftgeleerden en sadduceeën. Daardoor zijn ze ook “blinden” en kunnen ze de ware bedoelingen van God niet zien Die altijd zegen voor Zijn volk op het oog heeft. Zij zijn ook de “verbrokenen”, verbroken door de zware lasten van de zonden en ook door het zware juk dat de godsdienstige leiders op hen leggen. De Heer komt verlichting brengen aan hen die deze gebrokenheid voelen en daardoor in het hart gewond zijn.

Hij is gezonden om “[het] aangename jaar van [de] Heer”, Jahweh, uit te roepen. Het “jaar” staat niet voor een bepaalde datum, maar voor een periode. Die periode duurt zolang Hij het evangelie predikt aan Israël, dat is ongeveer drieënhalf jaar. Uiteindelijk wordt hiermee het jaar bedoeld waarin alles wat door God aan Israël is beloofd en wat zij door hun ontrouw zijn kwijtgeraakt aan hen zal worden teruggegeven. Dat zal het ware jubeljaar zijn met uitbundige vreugde over dit welbehagen, een ‘jaar’ dat duizend jaar zal duren. Met deze gedachte houdt de Heer op met lezen van het citaat van Jesaja.

Wat verder volgt in de profetie van Jesaja, gaat over de bevrijding van Israël door het oordeel dat in wraak zal worden uitgeoefend over de vijanden van het volk. In de eerste plaats is Hij niet gekomen om wraak te oefenen. In de tweede plaats kondigt Hij geen beloften van een toekomstige bevrijding aan, want Hij is Zelf door Zijn aanwezigheid de vervulling van de beloften.

De Heer Jezus heeft staande uit het Woord van God voorgelezen. Eerbied voor het Woord heeft Hem doen staan. Als Hij heeft gelezen, geeft Hij het boek terug aan de dienaar en gaat weer zitten. De wijze van voorlezen en het voorgelezen gedeelte hebben diepe indruk gemaakt. Niemand zit te slapen of staart verveeld naar het plafond. De ogen van allen zijn op Hem gericht. Dit is ook een prachtige houding voor de gemeente wanneer zij samenkomt rondom Hem.

Dan begint Hij te spreken. Hij gaat de gelezen woorden uitleggen. Lukas geeft alleen de kern ervan aan ons door. De kern is dat wat Hij zojuist heeft gelezen en wat zij hebben horen voorlezen, in hun oren vervuld is. Het moet nog wel met hun hart worden aangenomen. Naar aanleiding van het gelezen gedeelte en Zijn uitleg daarvan is de conclusie eenvoudig dat Hij dit zojuist gelezen gedeelte op Zichzelf toepast. Het stelt Hem voor als Degene op Wie de Geest is en Die doet wat geprofeteerd is. Daardoor wordt in Hem de volheid van de genade van God aan de mens bekendgemaakt.

Woorden van genade niet aangenomen

Allen getuigen van Hem, allen spreken over Hem, Hij is het onderwerp van hun gesprek. Wat ze hebben gehoord, is zo heel anders dan wat ze altijd horen. Met de stem van de wet zijn ze bekend. Nu horen ze iets wat nooit eerder op dergelijke wijze is gesproken. Ze horen Iemand Die woorden van genade spreekt. Dat erkennen zij, ze proeven iets van de rijkdom van de genade. Toch zien ze in Hem niet meer dan een gewoon mens. Ze kennen Hem als de Zoon van Jozef. Hoe is het mogelijk dat deze eenvoudige Man Die ze hebben zien opgroeien, zulke woorden kan spreken?

Ze zijn er helaas blind voor dat Hij God is in de volheid van Zijn Persoon. Alleen het geloof ziet hier de afhankelijke Mens Die vol is van de Heilige Geest en in de kracht van de Geest handelt en spreekt en overstroomt van genade voor mensen. Om dat geloof te bezitten is het noodzakelijk zichzelf eerst te zien als een arme van geest die het evangelie nodig heeft om daar vervolgens als een blinde en gevangene en verbrokene een beroep op te doen.

Zo zien de mensen van Nazareth zichzelf niet en daarom verwonderen zij zich over die woorden van genade. Het is geen gelovige verwondering, maar een verwondering die voortkomt uit ongeloof, in de zin dat het toch niet mogelijk kan zijn dat zo Iemand zulke woorden spreekt. Ze struikelen over Hem omdat Hij voor hen slechts een gewone timmermanszoon is. De woorden van genade zijn aan hen niet besteed. Israël is helemaal niet berekend op genade. Zij zijn immers Gods uitverkoren volk? Maar Lukas stelt alles en iedereen op de grondslag van de genade. Alleen via de genade is er zegen mogelijk, zowel voor Gods volk als voor de heidenen.

De Heer weet dat zij wel onder de indruk zijn van de woorden van genade die Hij heeft gesproken, maar dat hun harten en gewetens niet overtuigd zijn. De oorzaak daarvan is dat zij uit zijn op het zien van wonderen. Ze hebben gehoord van dingen die Hij in Kapernaüm heeft gedaan. Zij willen wel dat Hij zulke dingen ook eens bij hen doet. Ze willen graag tekenen en wonderen zien. Hij kent hun hart en weet wat ze tot Hem zullen zeggen. Hij weet dat ze Hem zullen uitdagen voor Zichzelf op te komen (vgl. Lk 23:39; Mt 27:40). Ze willen dat Hij Zichzelf waarmaakt door het doen van wonderen en tekenen.

Wonderen en tekenen zijn echter nooit een doel op zichzelf, maar zijn altijd een bijkomstige zaak. Ze ondersteunen en begeleiden de prediking om die te bekrachtigen als een woord dat werkelijk van God komt. Hij komt het Woord van God brengen en dat willen ze van Hem, Die ze zo goed menen te kennen, niet aannemen. De Heer deelt hierdoor in het algemene lot dat alle profeten hebben ondergaan. Op de plaatsen waar ze het meest bekend zouden moeten zijn, zijn ze het minst geacht. In de verwerping van alle eerdere profeten is Hij ook al verworpen. Nu komt Hij Zelf naar Zijn volk en in Zijn schepping, maar Hij wordt niet gekend en niet aangenomen. Hij is het “aangename” jaar van de Heer komen prediken, maar Hij is niet “aangenaam” (hetzelfde woord) in Zijn vaderstad. Als Hij niet “aangenaam” is, kan er ook geen “aangenaam jaar” van de Heer komen.

Genade voor de heidenen

De Heer illustreert Gods genade met twee voorbeelden uit hun eigen Schriften. In beide gevallen gaat het om zondaars uit de heidenen die ontvangers van de genade worden. Door deze voorbeelden wordt de ware gezindheid van hun hart openbaar. Het eerste voorbeeld van de genade komt uit de dagen van Elia en wel uit de tijd van drieënhalf jaar droogte die Hij aangeeft met de woorden dat “de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was”, dat wil zeggen dat er geen regen viel (1Kn 17:1; 7). God onthield Zijn volk Zijn zegen. Hij deed dat op grond van het gebed van Elia (Jk 5:17). Elia bad dit gebed omdat het volk zo ver van de HEERE was afgeweken en hij ernaar verlangde dat het volk weer naar Hem zou terugkeren. Soms zijn daar drastische middelen voor nodig.

De Heer Jezus herinnert niet voor niets aan die tijd. Het volk is ook nu ver van God afgeweken. Zouden ze de parallel zien en nu wel openstaan voor de genade? Toen de periode van grote droogte er was, werd Elia tot niemand van het volk Israël gezonden. Er was buiten het land een vrouw, een weduwe, die wel openstond voor God. Naar haar werd Elia gezonden (1Kn 17:9). Nu zendt God wel Zijn Zoon naar het hele volk. Zullen ze Hem aannemen?

De Heer brengt een ander voorbeeld van de genade naar voren, uit de tijd van de profeet Elisa. Toen waren er veel melaatsen in Israël, maar niemand richtte zich tot God om gereinigd te worden. Naar aanleiding van het getuigenis van een meisje werd er door een heidense melaatse man een beroep gedaan op Gods genade in de profeet Elisa (2Kn 5:1-14). En hij werd gereinigd. Nu zendt God Zijn Zoon wel naar het hele volk om hen van de melaatsheid van hun zonden te reinigen. Zullen ze Hem aannemen?

De reactie van allen die zich zojuist nog hebben verwonderd over de woorden van genade, is schokkend. Als Hij Zijn voorbeelden van betoonde genade aan de heidenen heeft gegeven, worden ze allemaal met toorn vervuld. Genade voor de heidenen is voor hen een onmogelijkheid, een volstrekt verwerpelijke gedachte. Zoiets kan nooit. Het maakt duidelijk dat zij niet van genade afhankelijk willen zijn. Deze reactie zien we altijd bij een religieus, niet wedergeboren mens: zelf de genade niet aannemen en die aan anderen misgunnen.

Verklarende woorden van de genade zijn goed, maar zodra ze merken dat genade niets anders dan onwaardigheid van de ontvanger als voorwaarde heeft, worden ze woedend. Ze vinden dat Hij goede dingen zegt, maar Hij moet niet menen dat zij op de bodem van de genade gaan staan. Alsof zij niet beter zijn dan de verachte heidenen! Bij deze eerste gelegenheid waar de genade wordt aangeboden, wordt ze beslist afgewezen. En niet alleen afgewezen. Ze willen Hem, Die de Brenger van de genade is, vermoorden. Ze gooien Hem de stad uit en voeren Hem naar de steilte van de berg om Hem daarvan naar beneden te werpen.

De Heer laat Zich de stad uitwerpen en Hij laat Zich meevoeren naar de steilte. Dan openbaart Hij op een volmaakt zachtmoedige wijze Zijn Goddelijke macht en majesteit. Zijn dienstwerk moet verdergaan. Zonder enig zichtbaar vertoon van macht keert Hij Zich om. Allen laten Hem los en gaan opzij. In volkomen rust gaat Hij tussen hen door en vertrekt. Wat een verhevenheid in Hem! Wat een drama voor Nazareth! We lezen nergens in de evangeliën dat de Heer daar nog een keer is geweest. Het lijkt erop dat Hij er voorgoed is vertrokken.

Copyright information for DutKingComments