‏ Mark 12:30

Het grote gebod

De schriftgeleerde die nu het woord neemt, heeft een goed oordeel over de Heer Jezus. Hij heeft erbij gestaan en geluisterd. Hij erkent ook dat de Heer goed heeft geantwoord. Het lijkt erop dat hij eerlijk is en niet tot de huichelaars moet worden gerekend. Hij komt met een vraag die door de Heer wordt beantwoord. De Heer oordeelt dat de man verstandig spreekt en zegt tegen hem dat hij niet ver van het koninkrijk van God is (Mk 12:34).

De Heer antwoordt niet door eenvoudig het eerste gebod van de tien geboden te citeren. Hij vat “eerste” op als het hoogste, het belangrijkste gebod. Daarom antwoordt Hij met de belijdenis die Hij Zelf heeft laten opschrijven in Deuteronomium 6 (Dt 6:4-5). Jahweh, de HEERE, de God van het verbond, is een enig HEERE. Hij is “onze” God, Hij is de gemeenschappelijke God van Zijn volk. Hij is de drie-enige God en tegelijk volmaakt “één”, Hij kent geen verschillende gezichten of verschijningsvormen. Hij is volmaakt consequent herkenbaar in al Zijn handelen. Hij is absoluut soeverein en met niemand te vergelijken.

De God Die zo volkomen “één” is en elk ander voorwerp uitsluit, heeft recht op de onbeperkte liefde en ongedeelde toewijding van Zijn volk, en van ieder mens. Dat is het eerste gebod. Hiermee geeft de Heer aan wat het is om God te geven wat Hem toekomt (Mk 12:17). Het betekent dat we onszelf helemaal aan Hem geven en Hem dienen met alles wat we zijn en hebben (Rm 12:1). De mens is verplicht God te dienen

1. met heel zijn hart, dat is de innerlijke mens,

2. met heel zijn ziel, dat is met al zijn gevoelens,

3. met heel zijn verstand, dat is met al zijn overleg en

4. met heel zijn kracht, dat is met al zijn lichamelijke krachten.

Wie dat doet, zal alle tien geboden houden.

Het tweede gebod gaat over de liefde ten opzichte van de naaste. Hier staat niet bij ‘met heel uw hart’ enzovoort, maar “als uzelf”. De twee geboden vormen één geheel. De Heer zegt dan ook niet: ‘Er zijn geen andere geboden dan deze twee’, maar: “Er is geen ander gebod dan deze [twee]”. Het is onmogelijk God lief te hebben en je naaste te haten en het is even onmogelijk je broeder lief te hebben zonder God lief te hebben (1Jh 4:20). Als de liefde tot God ons leven kenmerkt, kan het niet anders dan dat Gods liefde in ons is.

Naar de wet is dit onmogelijk. Israël heeft daarin dan ook gefaald en ieder mens die het probeert door het houden van de wet, faalt evenzeer. “Hierin is de liefde, niet dat wij God hebben liefgehad, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon heeft gezonden als zoenoffer voor onze zonden” (1Jh 4:10). Daarom gaat de genade veel verder dan de wet. De genade brengt tot totale zelfverloochening. De genade van God die een christen gelijkvormig maakt aan de openbaring van God in Christus, brengt iemand ertoe zelfs zijn leven voor zijn broeder in te zetten (1Jh 3:16).

Dit onderwijs over de liefde hoort ook bij het tempelonderwijs van de Heer. Hij laat hier zien dat het huis van God een huis van liefde is waar we God en elkaar liefhebben.

Ook dit antwoord van de Heer wordt door de schriftgeleerde als goed erkend, zonder enige verkeerde veronderstelling of een uiting van wrevel. Hij stemt in met wat Hij heeft gezegd. Dit is het begin van de weg naar God. De schriftgeleerde erkent in zijn geweten dat het liefhebben van God en de naaste veel meer is dan alles waarop de Joden zozeer de nadruk leggen en waaraan zij zoveel waarde hechten: uiterlijke vormen en ceremoniën van de wet.

Uit de reactie van de Heer blijkt dat de schriftgeleerde wel erkent wat in de wet is, maar niet wat in Christus is. Daarom is hij wel dicht bij het koninkrijk, maar staat hij er toch nog geheel buiten, want alleen genade brengt iemand erin.

Hiermee zijn de twistgesprekken tot een einde gekomen. De waarheid heeft in alle opzichten de overwinning behaald, en de mens is in alle opzichten geoordeeld door de waarheid en het zwijgen opgelegd.

Copyright information for DutKingComments