‏ Nehemiah 3:1-7

Inleiding

Uit dit hoofdstuk straalt warmte en enthousiasme. De hele bevolking gaat in op de oproep van Nehemia om te bouwen. Ieder is met zijn plek tevreden, zonder jaloers te zijn op een ander. Bijna niemand ontloopt zijn taak, niemand moppert over zijn taak. Daardoor is er zorg voor ieder deel van de muur. Hoe onneembaar is een gemeente met zulke medewerkers.

De Geest neemt ons bij de hand en gaat met ons langs de muur. We mogen met Hem meekijken naar de voortgang van de bouw. We zien mensen bezig. Wij zijn geen inspecteurs, maar leerlingen. De Geest is de Inspecteur. Hij zegt hoe de mensen heten, waarmee ze bezig zijn, waar ze bezig zijn, waarom ze bezig zijn. Hij toont aan wie ijverig is en wie niets doet. Hij ziet de motieven waardoor iemand wordt geleid.

Alles wat wordt gedaan, wordt vastgelegd. Niet om later nog eens een leuke avond te verzorgen met een diapresentatie of een videovertoning en na te praten over de prestaties. Daar hoeft niets mis mee te zijn. Maar wat hier wordt vastgelegd, wordt op onuitwisbaar papier vastgelegd, namelijk in het register van God. Feilloos noteert de Geest de namen van de medewerkers en hun werkzaamheden.

De opsomming van de werkers herinnert aan de opsomming aan het einde van de brief aan de Romeinen (Rm 16:1-16). Het doet ook denken aan “de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10). Daar zal ieder “zijn eigen loon ontvangen naar zijn eigen arbeid” (1Ko 3:8). Dat geldt ook voor ons. Daarom is het zo leerzaam om mee te lopen met de Geest van God. Van elke werker in Gods koninkrijk, waarin ieder een eigen taak en terrein heeft, wordt nu genoteerd wat hij doet.

We zijn echter niet allemaal op eigen houtje bezig, voor een eigen koninkrijkje. We werken niet langs elkaar heen als we in eendracht met elkaar naar hetzelfde doel streven: de herbouw van de muur. Schouder aan schouder zijn ze bezig, wat zo mooi wordt aangegeven door het telkens terugkerende woord “daarnaast”.

Nergens is het zo belangrijk als juist in de gemeente van God om de juiste persoon op de juiste plaats te hebben. Daartoe “heeft God de leden, elk van hen, in het lichaam gesteld zoals Hij heeft gewild” (1Ko 12:18). Daartoe is door de Geest aan ieder lid de benodigde gave gegeven (Rm 12:6-8). Dienst is niet alleen dienen met het Woord. Dienst is bezig zijn in het werk dat de Heer ieder heeft opgedragen. Het gaat om het doen van Zijn wil. Hij beloont naar de trouw waarmee iemand bezig is en niet naar de gave die iemand bezit.

Ieder heeft een persoonlijk en ook uniek aandeel in het herstel van de muur van Jeruzalem. Niemand doet hetzelfde werk, niemand doet een ander na. Ieder heeft een van alle anderen onderscheiden aandeel. Dat zien we bij de discipelen van de Heer, bij de medewerkers van Paulus, bij de strijders van David.

Er is werk genoeg. Iedereen kan aan de slag gaan, niemand hoeft werkloos te zijn. Wie niets te doen heeft, mag zichzelf wel afvragen of dat komt door luiheid, jaloersheid of trots. Wie lui is, wil niet werken. Wie jaloers is, wil alleen een bepaald werk, maar dat al aan een ander is toebedeeld. Wie trots is, wil geen werk dat hij beneden zijn waardigheid acht. Ieder heeft een werk dat bij hem past en krijgt daarvoor de genade.

Het bouwen van de muur is geen bijkomstigheid, maar een noodzaak. Een muur dient voor afzondering, het is een middel tot verdediging tegen aanvallen van de vijand van buiten. Dat maakt de muur tegelijk een middel dat veiligheid biedt aan de samenleving binnen de muur. Door de aanwezigheid van de muur kunnen de inwoners van de stad zich concentreren op de waarden van de stad. De waarden van de stad worden bepaald door de tempel, het huis waar God woont. De muur maakt de stad ook tot een geheel.

De muur is niet bedoeld om de stad te isoleren van de omgeving. Afzondering staat niet gelijk aan isolatie. Het is prachtig om te zien hoe in deze muur liefst tien poorten zijn. Daardoor kan men ingaan en uitgaan. Het is wel noodzakelijk dat de poorten bewaakt worden. In het nieuwe Jeruzalem is bewaking niet meer nodig (Op 21:25; 27).

De tien poorten zijn:

1. De Schaapspoort (Ne 3:1)

2. De Vispoort (Ne 3:3)

3. De Oude Poort (Ne 3:6)

4. De Dalpoort (Ne 3:13)

5. De Mestpoort (Ne 3:14)

6. De Bronpoort (Ne 3:15)

7. De Waterpoort (Ne 3:26)

8. De Paardenpoort (Ne 3:28)

9. De Oostpoort (Ne 3:29)

10. De poort van Mifkad of Wachtpoort (Ne 3:31)

Eljasib – de Schaapspoort – twee torens

Het verslag van de bouw begint bij de Schaapspoort in het noordoosten en loopt tegen de wijzers van de klok in naar het noorden (Ne 3:1-7), westen (Ne 3:8-13), zuiden (Ne 3:14) en oosten (Ne 3:15-32) om weer bij de Schaapspoort in het noordoosten uit te komen.

Eljasib

De eerste die wordt genoemd als iemand die zich gereedmaakt om met de bouw te beginnen, is de hogepriester Eljasib. Zijn naam betekent ‘God herstelt’. Dat hij als eerste wordt genoemd, is helaas niet vanwege zijn toewijding aan het werk, maar vanwege zijn positie. Hij is niet trouw. Een vergelijking met de bouw van de volgende poorten maakt duidelijk dat hij de deuren in de Schaapspoort niet voorziet van sluitbalken en grendels (Ne 3:3; 6; 13; 14; 15).

Door het achterwege laten van de sluitbalken en grendels is de deur slechts een symbolische afsluiting. Iedereen is vrij hem te openen, en wie dit wil, zal geen enkele weerstand ondervinden. Maar dat is niet de bedoeling van een deur. Mensen die niets in de stad te zoeken hebben, moeten erdoor worden tegengehouden. De deur mag alleen worden geopend voor mensen die in de stad thuishoren en zich aan de regels van de stad houden.

Is deze nalatigheid misschien het gevolg van het feit dat hij een bloedverwant is van Tobia (Ne 13:4) en dat zijn kleinzoon is getrouwd met een dochter van Sanballat (Ne 13:28)? Wie familiebanden heeft met vijanden van God, staat bijzonder bloot aan het gevaar om het met de afzondering niet zo nauw te nemen. Dit is een te begrijpen moeilijkheid. Daarom moeten we erop letten dat familiebanden geen invloed uitoefenen op het innemen van een positie van afzondering voor God.

De Schaapspoort

Het eerste herstelwerk gebeurt aan de Schaapspoort, door de priesters. Door deze poort worden de schapen in de stad gebracht om te worden geofferd in de tempel. Hierdoor worden we direct al herinnerd aan de belangrijkste reden van het bestaan van de stad en de tempel: de eredienst aan God. Alle gelovigen zijn priesters. Herstel van de muur is allereerst noodzakelijk met het oog op de voortgang van de priesterlijke dienst. Alleen van deze poort wordt gezegd dat zij die “heiligden”, dat wil zeggen speciaal voor God afzonderen en aan Hem toewijden.

De Schaapspoort herinnert ook aan de Heer Jezus. Hij is de ware Schaapspoort. Hij zegt van Zichzelf: “Ik ben de deur van de schapen” (Jh 10:7). En even verder zegt Hij: “Ik ben de deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden” (Jh 10:9). Ons persoonlijke leven kan worden vergeleken met een stad. We kunnen in ons leven alle mogelijke zonden toelaten, we kunnen zelfs van de zonde genieten. Zolang we van de wereld zijn, doen we dat ook. Maar genieten van de zonde geeft een bittere nasmaak en het einde is de dood. Dan moeten we tot de stad van God de toevlucht nemen.

De Schaapspoort is de ingang die we moeten hebben. Het echte herstel van ons leven begint, als we door de Heer Jezus behouden zijn van het oordeel. Als gevolg daarvan mogen we “ingaan”, dat is in het geloof in Gods tegenwoordigheid komen om Hem als priesters te naderen (Hb 10:19). We mogen ook “uitgaan”, dat is naar de wereld gaan, om van de Heer Jezus te getuigen en voor Hem te werken. Ook zullen we “weide vinden”, dat is rust en voedsel.

Ook de plaatselijke gemeente kunnen we zien als een stad. Als daar omheen geen muur is, als het met de afzondering van de wereld slecht is gesteld, kunnen het denken en handelen van de wereld er ongehinderd en ongeremd ingang vinden. Wie zich zorgen maakt over die ontwikkeling, moet beginnen met de herbouw van de Schaapspoort. De Heer Jezus moet weer de plaats krijgen als Degene aan Wie we onze behoudenis hebben te danken en door Wie we in Gods tegenwoordigheid mogen komen. Door Hem mogen we ook onze dienst in de wereld doen en bij Hem vinden we rust en voedsel.

De bouwers aan de Schaapspoort zijn de hogepriester en de priesters. Priesters zijn mensen die gewend zijn aan de tegenwoordigheid van God. Zij kennen Zijn heiligheid en Zijn goedheid. Zulke mensen zijn nodig om de Heer Jezus als de deur van de schapen voor te stellen. Wie God kent, wie weet wat Hem toekomt en wat Zijn verlangens zijn, zal graag wijzen op de deur die tot die God voert.

Twee torens

Vlak bij de poort staan twee torens: “de Honderdtoren” en “de Hananeëltoren”. Een toren is een uitkijkpost, waar een wachter tot ver buiten de stad kan zien wat de stad nadert. Dit doet denken aan waakzaamheid. De poort mag namelijk alleen opengaan voor schapen. Voor wolven moet de deur gesloten blijven. Paulus waarschuwt ervoor dat na zijn vertrek “wrede wolven … zullen binnenkomen, die de kudde niet sparen” (Hd 20:29). Waar we vooral voor moeten oppassen, zijn “de valse profeten, die tot u komen in schapenvachten, maar van binnen zijn zij roofzuchtige wolven” (Mt 7:15).

De naam ‘Honderdtoren’ is in verband met de herder en de schapen opmerkelijk. Het herinnert aan de gelijkenis die de Heer Jezus uitspreekt over een herder die honderd schapen had, waarvan hij er één verliest (Lk 15:3-7). Het is de bedoeling dat alle honderd schapen in veiligheid worden gebracht en niet alleen het ene verloren schaap. Vanaf deze toren wordt er gewaakt over de hele kudde. Geen enkel schaap mag worden gemist.

De mannen van Jericho – Zakkur

De mannen van Jericho

De volgende mensen die we “daarnaast” bezig zien, zijn de mannen van Jericho. De naam Jericho roept herinneringen op. Het is de eerste stad die Israël bij de intocht van het land verovert. Als Israël het land binnentrekt en bij Jericho komt is de stad omgeven door een dikke muur. De poort is dicht. De stad is volkomen gesloten voor de Israëlieten. De muur om die stad moet worden afgebroken. Dat gebeurt door het geloof (Jz 6:1-6; 20; Hb 11:30). God spreekt Zijn vloek uit over die stad en over ieder die hem weer zal opbouwen en zijn poortdeuren erin zet (Jz 6:26). Wat God gezegd heeft, is vervuld (1Kn 16:34).

De mannen bij wie we nu staan te kijken, zijn afkomstig uit de stad van de vloek. Daarmee willen ze echter niets meer te maken hebben. Ze zijn zich bewust van hun herkomst, maar er is een verandering in hun leven gekomen. Is het niet wonderlijk dat zij niet bouwen aan de muur van Jericho, maar aan de muur van de stad van God?

Iedere bouwer voor God is een bouwer voor de wereld geweest. We hebben ons eigen territorium gebouwd waar wij de macht hadden en alles naar onze eigen hand zetten. Voor het volk van God hebben we de poorten potdicht gehouden. God heeft echter de eigenmachtig gebouwde muren van ons hart en rondom ons leven afgebroken en we zijn tot geloof gekomen. Nu mogen we onze plaats innemen bij de bouw aan de muur rondom Zijn stad.

Zakkur

Naast de mannen van Jericho is Zakkur aan het werk. Zakkur is de verkorte vorm van Zacharia. Hij is een Leviet en is een van degenen die hun handtekening hebben gezet onder een verbond dat met de HEERE is gesloten om voortaan trouw te blijven (Ne 10:12). Dat geeft aan dat zijn hart op de HEERE gericht is en zijn gezindheid zo is, dat hij graag wil doen wat God welgevallig is.

Levieten zijn net als de priesters verbonden aan de tempel. Zij helpen de priesters bij het verrichten van hun dienst. Zakkur beseft dat er nooit een heilige, God welgevallige dienst in de tempel kan plaatsvinden, als de stad niet ommuurd is. Daarom neemt hij deel aan de herbouw van de muur.

De Vispoort – de nakomelingen van Senaä

De Vispoort

Dit is de tweede poort die we tegenkomen. De Vispoort is bekend in de dagen van de eerste tempel als een van de hoofdingangen van Jeruzalem (Zf 1:10; 2Kr 33:14). Hij dankt zijn naam aan de kooplieden die uit Tyrus of uit het meer van Galiléa er hun vis binnenbrengen voor de vismarkten (Ne 13:16).

De Vispoort doet denken aan het evangelie. De Heer Jezus maakt van Zijn discipelen “vissers van mensen” (Mk 1:17). Door de prediking van het evangelie worden mensen door de Vispoort in de stad van God gebracht. De poort spreekt van toezicht. Er moet op worden toegezien dat er een bijbels evangelie wordt gebracht. Alleen door de prediking van een bijbels evangelie komen mensen tot bekering en nieuw leven.

Als de prediking wordt aangepast aan de smaak van de mensen, wordt slechts het gevoel of het verstand aangesproken. Het geweten blijft onaangeroerd. Mensen die geloven vanwege het voordeel dat het evangelie hun biedt (vgl. Jh 6:26; Jh 2:23-25), horen niet in de stad van God thuis. Zij die aan de Vispoort werken, moeten daarop toezien (vgl. Mt 13:47-48).

Er zijn ook mensen die het evangelie als koopwaar aanbieden. Zij menen dat “de Godsvrucht een winst[bron] is” (1Tm 6:5), een zaak die financieel voordeel oplevert. Dit zijn de broodpredikers; zij prediken omdat het hun beroep is, niet omdat de Geest hen daartoe dringt. Het volgen van een theologische opleiding staat voor iedereen open. Bekeerd hoeft men niet te zijn. Op grond van hun diploma matigen zij zich het recht aan mee te bouwen aan de Vispoort. Op zulke bouwers zit de stad van God niet te wachten. Zij moeten van de bouwplaats worden geweerd.

De nakomelingen van Senaä

De nakomelingen van Senaä worden genoemd onder hen die uit de ballingschap zijn teruggekeerd (Ea 2:35; Ne 7:38). In aantal is het de grootste groep die uit Babel is teruggekeerd. Zij herbouwen de Vispoort. Hoeveel nakomelingen aan het werk zijn, horen we niet. Wel wordt vermeld dat zij nauwgezet elk onderdeel van de poort afwerken. Van hen wordt vermeld dat zij de Vispoort voorzien van sluitbalken en grendels. Dit is wat bij het bouwen van de Schaapspoort door Eljasib wordt nagelaten (Ne 3:1).

Meremoth – Mesullam – Sadok

Meremoth

Sommigen werken in groepen zoals de nakomeling van Senaä (Ne 3:3). Anderen werken alleen, zoals Meremoth. Toch weten ook zij die alleen werken zich met de anderen verbonden. Het woord “daarnaast” geeft dat goed aan.

Meremoth hoeft zijn stuk muur niet vanaf de grond te herbouwen. Hij is bezig met “herstelwerk”. Van het deel van de muur dat hij voor zijn rekening heeft genomen, staat nog wel wat. Maar dat stuk is beschadigd, de functie ervan is aangetast. Misschien is het een stuk muur met gaten.

Herstellen is net zo belangrijk als herbouwen. Misschien denken we dat onze muur nog intact is, terwijl een nadere inspectie zou aantonen dat er hier en daar toch gaten zitten. Dan moeten we als een Meremoth aan de slag gaan om de schade te repareren. We kunnen in ons denken ideeën hebben toegelaten over het functioneren van de gemeente die we niet ontlenen aan Gods Woord, maar aan de wereld. Die ideeën uiten en uitvoeren slaat een gat in de muur. Herstel is nodig.

We komen zijn naam nog een enkele keer tegen. Mogelijk is Meremoth sneller klaar met zijn werk, omdat het alleen om herstelwerkzaamheden gaat en hij niet vanaf de grond hoeft te herbouwen. In elk geval is hij zo ijverig, dat hij na dit werk aan een ander deel van de muur aan de slag gaat (Ne 3:21). Zijn naam wordt ook genoemd onder hen die het verbond ondertekenen (Ne 10:5).

Mesullam

Evenals Meremoth komen we ook Mesullam tweemaal bij de bouw van de muur tegen. Na eerst een stuk voor anderen te hebben voltooid, gaat hij “tegenover zijn kamer” aan het werk (Ne 3:30b).

Evenals Eljasib (Ne 3:1) is Mesullam door familiebanden aan Tobia verbonden. Zijn dochter is getrouwd met een zoon van Tobia (Ne 6:18). Dat pleit niet voor hem. Een dergelijke verbinding is verkeerd. De Schrift is daar duidelijk over (Ea 9:1-3; Ea 10:1-3; 2Ko 6:14). Toch noteert de Geest zijn inzet voor de herbouw. Misschien heeft hij ingezien dat zijn toestemming voor dit huwelijk verkeerd is, waardoor hij bruikbaar is geworden voor God. Ook zijn naam komen we tegen in de lijst van hen die het verbond ondertekenen (Ne 10:20).

Sadok

De naam Sadok wordt door meerdere personen gedragen. Het enige wat van deze Sadok bekend is, is dat hij de zoon is van Baäna. Sadok betekent ‘gerechtigheid’. Baäna betekent ‘zoon van het lijden’. Wie gerechtigheid doet, moet erop rekenen dat dit lijden met zich meebrengt. Daartegenover staat het ‘gelukkig’ dat Petrus, door de Geest van God geleid, uitspreekt tot ieder die zo lijdt (1Pt 3:14a).

De Tekoïeten

Tekoa ligt ten zuiden van Bethlehem. De plaats is bekend als de woonplaats van Amos, de profeet (Am 1:1) en van een wijze vrouw (2Sm 14:2). Mensen uit die stad zijn nu naar Jeruzalem gekomen om mee te helpen de muur te herbouwen. Hiermee kiezen ze als een Amos de kant van God en tonen ze als de vrouw wat ware wijsheid is.

Helaas zijn er onder de Tekoïeten mensen die niet meebouwen. Dat komt niet doordat ze ziek zijn geworden of iets dergelijks. De reden is dat zij zichzelf voor dit soort werk te goed vinden. Ze zijn mensen van aanzien. Dit werk past niet bij hun stand. Anderen aan het werk zetten kunnen ze goed, maar zij laten zich niet zelf aan het werk zetten. Anderen bevelen geven, prima, maar bevelen ontvangen, ho maar. Zij pikken het niet dat ze aan een ‘heer’ moeten gehoorzamen.

Te vaak blijkt dat een vooraanstaande plaats in de wereld een verhindering vormt voor het meewerken in Gods koninkrijk. Wel willen praten en besturen, maar niet de handen uit de mouwen steken en hun nek buigen onder het werk. Ze werken niet mee aan iets waar de mens zijn belangrijkheid verliest en alleen Gods eer telt.

Paulus voelt zich niet te goed om met zijn eigen handen te werken en te voorzien in zijn eigen behoeften en ook nog in de behoeften van anderen (Hd 20:34). En is de Heer Jezus niet het volmaakte voorbeeld? Hij, Die aller Meester is, is te midden van Zijn discipelen als Eén Die dient (Lk 22:24-28). De les die Hij daaraan verbindt, is dat ieder die een vooraanstaande plaats in de gemeente heeft gekregen, van Hem moet leren wat dienen inhoudt.

De Oude Poort – Jojada en Mesullam

De Oude Poort

De derde poort in de muur is de Oude Poort. Het kan ook vertaald worden als “poort van de oude [stad]” of “poort van de oude [muur]”. In elk geval herinnert de poort aan vroeger, aan de glorietijd van de stad.

Voor ons is de herbouw van deze poort ook van belang. In het werk aan de ommuring van de stad van God om te beschermen wat van God is, moeten we terug naar wat van het begin is. God heeft ons Zijn Woord gegeven om te laten zien hoe de gemeente is ontstaan en hoe ze in het begin functioneert. Dit zien we in het boek Handelingen. Voor de problemen die het functioneren belemmeren, heeft Hij door Zijn Geest in de brieven van het Nieuwe Testament aanwijzingen gegeven. Die aanwijzingen hebben niets aan actualiteit ingeboet. Het is niet voor niets Gods eeuwig en blijvend Woord.

In de tijd van Nehemia is er alleen de herinnering aan de glorie van weleer. De dagen van Salomo keren niet terug. Zo is het ook voor de tijd waarin wij leven ten aanzien van de gemeente. We kunnen met weemoed denken aan de glorietijd van het begin van de gemeente, maar die tijd komt niet terug.

God is echter niet veranderd. Hij heeft voorzien hoe het zou gaan met de gemeente. Hij heeft ons de brieven van het Nieuwe Testament gegeven. Daarin vinden we alles wat noodzakelijk is om ook in de laatste dagen als gemeente te kunnen samenkomen en te kunnen samenleven. Het bedenken van nieuwe manieren van gemeente zijn die niet gebaseerd zijn op de Schrift, is niet nodig. Het is zelfs verkeerd. We mogen de Oude Poort herstellen en binnengaan. We mogen vragen naar de “aloude paden” en daar “rust vinden voor uw ziel” (Jr 6:16).

Jojada en Mesullam

Aan de Oude Poort zijn twee bouwers bezig. Gemeenschap in de bouw van deze poort is onontbeerlijk. Het in praktijk brengen van de aloude beginselen van de gemeente kun je niet alleen. Minimaal zijn er twee nodig: “Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in hun midden”, zegt de Heer Jezus met het oog op de plaatselijke gemeente (Mt 18:20).

Van de beide bouwers wordt niets bekendgemaakt dan alleen hun namen en die van hun vader. Daardoor komt de nadruk te liggen op het werk dat ze doen. Belangrijk is wat ze doen, niet wie ze zijn. Dat geldt ook voor ons.

Melatja en Jadon

Soms wordt bij een naam vermeld wie de vader is. Soms wordt nog verder teruggegaan in het voorgeslacht en worden de namen van nog meer voorvaders vermeld. Dat is niet het geval bij Melatja en Jadon. Van hen krijgen we te horen waar ze vandaan komen. De vorming die ieder ondergaat, wordt niet alleen bepaald door zijn familie, maar ook door zijn omgeving.

In geestelijk opzicht is het niet alleen van belang dat iemand tot bekering komt en een kind van God wordt. Dat is wel het belangrijkste, maar het is ook van belang in welk geestelijk klimaat iemand opgroeit.

Als extra bijzonderheid lezen we onder wiens gezag zij staan. Het lijkt erop dat zij niet direct aan Nehemia verantwoording moeten afleggen, maar dat zij met toestemming van de landvoogd aan de herbouw meehelpen.

Copyright information for DutKingComments