‏ Nehemiah 3:13

De Dalpoort – Hanun en de inwoners van Zanoah

De Dalpoort

We komen bij de vierde poort, de Dalpoort. Die hebben we ook eerder al even bekeken (Ne 2:13-15). Ook die poort is verwoest en moet worden herbouwd.

In geestelijk opzicht spreekt de Dalpoort van nederigheid, vernedering, ootmoed. Als we ons gaan beroemen, wordt de Dalpoort verwoest. Dat gebeurt als we de dingen die God ons heeft gegeven, gaan gebruiken om onszelf belangrijk te maken. Dat hebben de inwoners van Jeruzalem gedaan, dat doet de gemeente nu. In de gemeente in Laodicéa vinden we de geest van hoogmoed ten voeten uit (Op 3:15-17). Het is een weergave van de geest die in de gemeente alom aanwezig is. De herbouw van de Dalpoort kan beginnen als we onszelf vernederen, zowel ten opzichte van God als ten opzichte van elkaar (1Pt 5:5-6).

De derde poort, de Oude Poort, doet denken aan wat van het begin is (Ne 3:6). Het herbouwen van die poort is belangrijk. Even belangrijk is het dat de herbouw van de Dalpoort volgt. Als we denken aan Gods ideaal (‘de Oude Poort’), aan hoe Hij wil dat de gemeente is, en we zien hoever we daarvan zijn afgeweken, zal ons dat tot de herbouw van de Dalpoort brengen. Het zal ons ertoe brengen onszelf te vernederen.

Hanun en de inwoners van Zanoah

De Dalpoort wordt hersteld door Hanun, dat ‘begunstigd’ betekent, en de inwoners van Zanoah, dat ‘verworpen’ betekent. In deze namen vinden we wat nodig is om de Dalpoort te herstellen. We mogen bezig zijn in het besef dat we staan in de gunst of genade van God (Rm 5:2). We zijn begenadigd of aangenaam gemaakt in de Geliefde (Ef 1:6).

Als we iets beseffen van de genade die ons is gegeven, is er geen ruimte voor enige eigen roem. We zullen dan niet roemen in onze “hoogmoedigheden”, dat een boos roemen wordt genoemd (Jk 4:16). We zullen ons niet beroemen op onze gaven, terwijl we blind zijn voor de zonde die in de gemeente wordt gevonden. Dat roemen is niet goed (1Ko 5:1; 6). Integendeel, er zal behalve het besef van begenadigd te zijn ook het besef zijn dat alles wat van onszelf is, door God verworpen moet worden. Dat betreft niet alleen onze zonden en óngerechtigheden. Dat zien we zelf ook nog wel in. Maar juist al onze gérechtigheden zijn “als een bezoedeld kleed” (Js 64:6).

Er wordt door deze mannen ook nog een flink stuk muur gebouwd, liefst duizend el. Mogelijk is de muur hier niet tot de grond toe afgebroken en kan er in dezelfde tijd meer hersteld worden dan de tijd die nodig voor andere gedeelten die vanaf de grond moeten worden hersteld.

Copyright information for DutKingComments