‏ Nehemiah 3:15-32

De Bronpoort en Sallun

Na de Dalpoort en de Mestpoort volgt direct, als zesde poort, de Bronpoort. Het herstel van deze poort is ter hand genomen door Sallun, in het dagelijks leven overste van het district Mizpa. Het gebruikelijke, noodzakelijke werk dat eraan wordt gedaan, wordt weer vermeld. Maar er worden in verbinding met het herstel van deze poort ook enkele bijzonderheden vermeld. Er is sprake van “de muur van de vijver”, van “de tuin van de koning” en van “de trappen die afdalen vanuit de stad van David”.

De Bronpoort doet denken aan water dat in frisheid uit een bron opwelt. Dat herinnert aan wat de Heer Jezus zegt in Johannes 4 en Johannes 7. Daar spreekt Hij over een bron van levend water “dat springt tot in [het] eeuwige leven” (Jh 4:14) en over “stromen van levend water” (Jh 7:37-39).

Evenals er in de geestelijke toepassing een verband te zien is tussen de Dalpoort en de Mestpoort, zo is er ook een verband te zien tussen de Mestpoort en de Bronpoort. Als het verkeerde uit ons leven is weggedaan, als we ons daarvan hebben gereinigd door belijdenis, komt er ruimte om te genieten van het levende water. Daarover spreekt de Heer met de vrouw aan de Jakobsbron (Jh 4:10). Ook komt er dan ruimte voor de Heilige Geest, Die ons hart vult met de heerlijkheid van de Heer Jezus (Jh 7:39).

Om de aanvoer van water te verzekeren moet de vijver worden beschermd. De verbinding met de bron moet in stand blijven. Als de toevoer wordt verhinderd, is het gedaan met het leven van de inwoners van de stad.

De vijver is bij de tuin van de koning. Het water hoort bij een tuin, een hof, die aan de koning toebehoort. Dat doet eraan denken dat het drinken van dit water, dat spreekt van het bezig zijn met Gods Woord, ons in de tegenwoordigheid van de Heer Jezus brengt. In de Geest bij Hem zijn is het grootste genot voor de gelovige.

Als we zo in Zijn tegenwoordigheid zijn geweest, mogen we langs de trappen van de stad van David afdalen. Wat we genoten hebben, mogen we gaan delen met anderen die buiten de stad wonen. Daarin kunnen we hen zien, die wel gelovigen zijn, maar geen oog hebben voor de gemeente van God als Zijn stad. Op die manier zullen we voor andere gelovigen, die er als het ware niet de voorkeur aan geven in de stad te wonen, toch een verkwikking zijn.

Nehemia, de zoon van Azbuk

We komen bij Nehemia, de zoon van Azbuk. Deze man heeft ook in het dagelijks leven het bestuur over een gebied. Hij is overste van het halve district Beth-Zur. Ook in dit vers worden enkele bijzonderheden vermeld. Aan het stuk muur dat hij bouwt, zijn drie plaatsen verbonden: “de graven van David”, “de aangelegde vijver” en “het Huis van de Helden”.

Deze Nehemia zorgt ervoor dat “de graven van David” – dat wil zeggen van David en zijn nageslacht (2Kr 32:33) – beschermd worden. Zoals eerder al is opgemerkt (Ne 2:3), mogen we bij een graf waarin Godvrezende mensen zijn begraven, denken aan de toekomst. Deze gelovigen hebben bij hun leven niet ontvangen wat God heeft beloofd. Maar ze zijn gestorven in het geloof dat God Zijn beloften zal vervullen. Deze Nehemia zorgt er als het ware voor dat dit geloof bewaard blijft.

Hij zorgt ook voor bescherming van “de aangelegde vijver”, mogelijk een extra watervoorraad naast de waterleidingvijver genoemd in het vorige vers. Het is belangrijk voldoende water in voorraad te hebben om daaruit te kunnen drinken als de vijand de stad belegert. Wie bijbelteksten uit zijn hoofd leert, legt zo’n vijver aan. Soms kun je niet over een Bijbel beschikken. Dan is het levensreddend om het Woord van God te kennen en een tekst te weten die je kunt toepassen op de situatie die zich voordoet.

Ook “het Huis van de Helden” moet worden beschermd. Dit is waarschijnlijk een verblijfplaats geweest van de helden van David. De gedachtenis aan mensen die in het geloof hebben gestreden voor hun koning toen hij nog werd vervolgd, moet blijven bestaan. Hebreeën 11 is zo’n ‘Huis van de Helden’. De gelovigen die ons daar worden voorgesteld, vormen een “grote wolk van getuigen rondom ons” (Hb 12:1). Hun voorbeeld roept om navolging. Bovenal mogen we kijken naar dé Held, de Heer Jezus, Die de hele geloofsweg ons is voorgegaan (Hb 12:1-3).

Rehum – Kehila – Hasabja – Bavai

Rehum

Na de priesters, genoemd in Ne 3:1, ontmoeten we nu Levieten. Ook zij zijn druk doende om te helpen de muur te herbouwen. Zij werken onder aanvoering van Rehum, de zoon van Bani. De gebruikelijke dienst van de Levieten is het helpen van de priesters bij het brengen van de offers. Ook voor hun gewone werk is het daarom van belang dat Jeruzalem als de stad van de tempel weer goed beschermd wordt.

Levietendienst in geestelijke zin vindt onder andere plaats als de gelovigen worden onderwezen uit het Woord van God. Daarbij zal altijd de Heer Jezus centraal moeten staan. En als Hij wordt gezien, zal dat de harten blij en dankbaar maken. Het gevolg zal zijn dat er priesterdienst wordt verricht: de gelovigen zullen aan God offers van lof en dank brengen.

Kehila

De oversten die samen het opzicht hebben over het hele gebied rond Kehila, zijn ook bij de bouw aanwezig. Kehila heeft zich in de tijd van David niet van haar beste kant laten zien. Het is een stad “met poorten en grendels” (1Sm 23:7) die door de Filistijnen zwaar belaagd wordt. Dan komt David. Hij verslaat de Filistijnen en bevrijdt de inwoners van de stad. Van dankbaarheid is echter geen sprake. Zij zijn bereid David uit te leveren aan Saul (1Sm 23:12).

Hasabja en Bavai

Bij Hasabja en Bavai wordt hier een andere geest gevonden. Met hun aandeel in de herbouw zorgen zij ervoor dat Kehila in de Schrift ook een positieve vermelding krijgt. Zo kan het ook in het leven van een gelovige of van een gemeente gaan. Er kunnen vroeger dingen zijn gebeurd, waarover we ons nu schamen (vgl. Rm 6:21). Mensen die ons van vroeger kennen, kunnen ons eraan herinneren. Het is te wensen dat die mensen ook zullen opmerken dat we inmiddels, door de genade van God, veranderd zijn.

Ezer

Op onze omgang rond de muur zijn we bij Ezer terechtgekomen. In de betekenis van de naam ‘Ezer’ ligt het woord ‘hulp’ opgesloten. Denk aan de steen die Samuel opstelt tussen Mizpa en Sen: “Hij gaf hem de naam Eben-Haëzer [betekent ‘steen van de hulp’], en zei: Tot hiertoe heeft de HEERE ons geholpen” (1Sm 7:12).

Ezer is als overste van Mizpa niet te beroerd om als hulp te fungeren. Zijn hulp bestaat uit het bouwen aan een volgend stuk muur. Dit stuk muur is uit tactisch oogpunt belangrijk. Het staat tegenover de opgang naar het wapenhuis. Het lijkt erop dat dit stuk muur ook nog eens een hoek in de muur vormt. Het wapenhuis moet daardoor naar twee kanten toe door de muur worden beschermd. Een moeilijkheidsfactor waarvoor Ezer niet opzij gaat.

Het bouwen van een hoek is altijd moeilijker dan het bouwen van een recht stuk muur. Het beschermen van het wapenhuis is vaak moeilijker dan de bescherming van andere objecten. Het wapenhuis kunnen we vergelijken met de wapenrusting van God (Ef 6:10-20). Als we het wapenhuis onbeschermd laten, als we de wapenrusting niet aandoen, zijn we weerloos.

Een man die in een Godvijandige omgeving moest verblijven, vertelde dat hij elke morgen de wapenrusting van God aantrok. Dat deed hij door de wapenrusting (Ef 6:14-18) uit zijn hoofd te leren en elke morgen op te zeggen. Zo beschermde hij het wapenhuis en daardoor zichzelf. Hij kon de aanvallen van de vijand afslaan met de wapens die God hem had gegeven.

Baruch

We zijn bij Baruch aangekomen. Zijn naam betekent ‘gezegend’. Van hem staat als speciaal kenmerk dat hij “vol ijver”, vol vuur, aan het werk is. Deze extra vermelding wijst erop dat zijn mate van ijver bijzonder is. Zulke extra vermeldingen vinden we ook in de lijst met namen in Romeinen 16. De Geest noteert in elke vermelding van namen bij bepaalde namen bepaalde bijzonderheden, dingen waardoor sommigen meer opvallen dan anderen.

Er is, ook in het werk voor de Heer, onderscheid in kwantiteit en kwaliteit. Aan alle verschillen liggen oorzaken ten grondslag die hier niet worden genoemd, maar die voor de rechterstoel van Christus zichtbaar zullen worden. Achter alle daden van de mensen steken motieven.

Meremoth

Meremoth is iemand die voor het huis van een ander bouwt en wel voor het huis van Eljasib, de hogepriester (Ne 3:1). Hij doet dit als een extra werk, want hij heeft wel eerst een ander stuk van de muur hersteld (Ne 3:4). Eljasib bouwt wel mee aan de Schaapspoort (Ne 3:1), maar het lijkt erop dat hij zijn eigen huis verwaarloost.

Het strekt Meremoth tot eer dat hij een taak op zich neemt die eigenlijk voor Eljasib zelf is. Hij zegt niet: ‘Ben ik de hoeder van mijn broer?’ (Gn 4:9). In plaats daarvan levert hij een extra inspanning ten gunste van zijn falende broeder. Hij zet zich in om te doen waar de ander in gebreke blijft. Dat vermindert de verantwoordelijkheid van Eljasib niet, temeer daar hij een zo vooraanstaande plaats onder het volk inneemt.

Het is te wensen dat er ook in de gemeente mannen zijn die zich extra willen inspannen voor hen die in het eigen gezin falen. Het is wel nodig dat zulke mannen in hun eigen huis de zaak op orde hebben. In 1 Timotheüs 3 staan de voorwaarden waaraan iemand moet voldoen die naar het opzienerschap streeft (1Tm 3:1-7). Dit opzienerschap wordt “een goed werk” (1Tm 3:1) genoemd. Dit voortreffelijke werk waarnaar de opziener verlangt, is niets minder dan het hoeden van de kudde van God (Hd 20:28; vgl. 1Pt 5:1-4). Het is een werk, want het vraagt een investeren van energie.

Het streven naar het opzienerschap mag geen streven zijn om iets te willen zijn, maar om iets te willen doen. Het is niet zich uitstrekken naar een gezagspositie, maar naar de taak van een dienaar. Dienst wordt verricht voor God (Hij is de opdrachtgever) en aan de gemeente (vgl. Ea 7:10; Ne 2:10).

Het motief van dit streven kan in niets anders liggen dan in overgave aan en in liefde voor de Heer Jezus en de wens om Hem in afhankelijkheid en gehoorzaamheid te dienen.

De priesters

Hier ontmoeten we weer priesters (Ne 3:1). Sinds Ne 3:15 zijn we aan de oostelijke kant van de muur. Als we goed kijken, kunnen we de tempel al zien. Het is alsof we, naarmate we de tempel naderen, steeds vaker tempeldienaars tegenkomen. We zijn in Ne 3:17 de Levieten al gepasseerd. We zijn het huis van de hogepriester voorbijgegaan. Nu staan we weer bij priesters. In de Ne 3:26; 31 zullen we nog tempeldienaars bezig vinden en daar tussenin, bij de Paardenpoort, nog eens een aantal priesters (Ne 3:28).

De priesters die we hier bezig vinden, wonen in “het omliggende gebied”, dat is de Jordaanvallei. Het zal voor hen een vreugde zijn geweest zo dicht bij de tempel te mogen werken. Het vooruitzicht hun dienst in de tempel weer te kunnen verrichten zal hen aangespoord hebben.

Benjamin en Hassub – Azarja

Benjamin en Hassub

Hier is voor de tweede keer sprake van mensen die voor hun huis bouwen. De namen van deze bouwers zijn Benjamin, dat betekent ‘zoon van mijn rechterhand’ en Hassub, dat betekent ‘zorgzaam’, ‘bezorgd’. De rechterhand is de hand van de kracht en ziet op bescherming en behoeden. Waardoor wordt een huis beschermd? Op welke manier dragen we zorg voor wat ons in ons huis(gezin) is toevertrouwd? Als het om de materiële kant gaat, kunnen we alle denkbare verzekeringen afsluiten voor allerlei onheil, zoals brand en diefstal. We kunnen allerlei beschermende veiligheidsmaatregelen nemen, zoals alarmsystemen en beveiligingsdiensten. Toch biedt dit alles geen zekere bescherming.

Maar er zijn nog veel ergere vijanden dan zij die ons materiële schade kunnen berokkenen. Dat zijn de vijanden die er constant op uit zijn ons geestelijke schade te berokkenen. Hoe kunnen we ons daartegen beschermen? Hoe trekken we daar een beschermende muur tegen op?

Van Benjamin, de zoon van Jakob, lezen we dat hij bij de HEERE zal wonen en daar zal hij veilig wonen (Dt 33:12). Alleen God is onze zekerheid. Hoe rijk is een huis dat zijn zekerheid vindt in de bescherming door de Heer, waar men vertrouwt op de Almachtige en zich in Zijn armen geborgen weet. Het gaat hier niet om de zekerheid dat ziekte, armoede, lijden of dood ons huis niet kunnen treffen, maar dat het wonen bij de Heer ons altijd zal bewaren voor het kwaad, voor ruzie en angst.

Als we niet meer op de kracht van de Heer vertrouwen, ligt dat stuk muur in puin. Als we merken hoe ons gezin steeds meer uit elkaar valt omdat de bescherming weg is, moeten we die bescherming weer opzoeken. De kracht van de Heer is altijd beschikbaar voor wie er een beroep op doet.

Azarja

Azarja is bezig “naast zijn huis”. Het lijkt erop dat het stuk muur tegenover zijn huis nog intact is. Het is toch vrij zinloos naast je huis te gaan beginnen en het stuk voor je huis open te laten. Azarja betekent ‘Jahweh heeft geholpen’. Hij is er niet mee tevreden dat de muur voor zijn huis nog staat. Ook het open stuk daarnaast wil hij dicht hebben. Met de hulp van de HEERE sluit hij, voor zover het van hem afhangt, elk risico uit dat de vijand ook maar in de buurt van zijn huis kan komen. Het is belangrijk de vijand zo ver mogelijk uit de buurt te houden.

Elke interesse voor de vijand uit nieuwsgierigheid kan hem de gelegenheid geven toe te slaan. Die kans moeten we hem niet geven. Onze belangstelling mag slechts uitgaan naar de Heer Jezus en de dingen waarin Hij centraal staat. Voor zover we ons moeten bezighouden met de vijand als een opdracht van de Heer, bijvoorbeeld om anderen te kunnen waarschuwen voor zijn listen, mogen we rekenen op de bescherming van de Heer.

Binnuï

Waar Azarja is gestopt, gaat Binnuï verder met bouwen. Hij bouwt “tot aan de Punt, tot aan de hoek”. De naam Binnuï betekent ‘iemand die opbouwt’. Zijn vader is Henadad, een van de teruggekeerden uit Babel (Ea 3:9). Zijn zonen hebben meegeholpen met de bouw van de tempel. Hier zien we een zoon die meehelpt bij de bouw van de muur. Zijn vader heeft hem een naam gegeven die met bouwen te maken heeft. Het lijkt erop dat Henadad betrokken is bij alles wat met bouwen voor God te maken heeft. Binnuï maakt de naam waar die zijn vader hem heeft gegeven.

Welke naam geven wij onze kinderen? Daarmee bedoel ik: Welke verwachting hebben wij van hen? Als wij voor onszelf een positie, eer en aanzien in de wereld zoeken, zullen we dat ook voor onze kinderen wensen. In gedachten geven we hun de naam van een groot wetenschapper, van een beroemde sporter, van een gevierd musicus of van welke bekendheid dan ook. Maar als onze belangstelling uitgaat naar Gods huis en Gods stad, naar de eer van God in alle dingen, zullen we wensen dat dit ook zo zal zijn bij onze kinderen. Dan zullen we bidden dat ze dienstbaar zullen zijn voor de Heer Jezus in Zijn koninkrijk.

Palal – Pedaja

Palal

Palal is bezig in de buurt van het huis van de koning en wel aan de kant van “het binnenplein van de wacht”, of “de voorhof der gevangenis”, zoals een andere vertaling zegt. Het is zeer waarschijnlijk dat Jeremia daar opgesloten is (Jr 32:2; 8; 12; Jr 33:1; Jr 37:21; Jr 38:6; 13; 28; Jr 39:14). Hij is daar opgesloten omdat hij heeft gewaarschuwd voor de komst van de koning van Babel. Hij heeft er ook op gewezen dat overgave de enige mogelijkheid is tot redding. Maar daar hebben de koning en zijn raadgevers niet van willen weten. Jeremia is zijn vrijheid kwijtgeraakt en Jeruzalem is veroverd en verwoest.

Misschien dat Palal daaraan denkt, als hij bij “het binnenplein van de wacht” bezig is aan de muur. Zijn naam betekent ‘rechter’. Een rechter weet wanneer de wet is overtreden en wat de strafmaat is die bij de overtreding hoort. Hij zal ermee instemmen dat God recht heeft gedaan door het schuldige Jeruzalem in handen van de Babyloniërs te geven. Dit oordeel hebben ze verdiend. Jeremia is verlost, het volk is in gevangenschap gevoerd.

Zal dat hem niet tot een biddende bouwer hebben gemaakt? We kunnen ons voorstellen dat hij heeft gebeden: ‘Heer, geef dat Uw volk U nu wel trouw zal dienen, wel naar U zal luisteren, zodat de stad niet opnieuw moet worden verwoest.’ Een dergelijk gebed past ook ons, die leven in dagen waarin het verval van de gemeente hand over hand toeneemt. Als we dan door Gods genade herstel mogen beleven, mogen we nooit vergeten hoezeer we als gemeente hebben gefaald.

Pedaja

Naast Palal is Pedaja bezig. Pedaja betekent ‘Jahweh verlost’. Dit sluit mooi aan op de ‘rechter’. God is rechtvaardig als Hij oordeelt, maar Hij verlost wie zich onder dit oordeel buigt. Pedaja stelt iemand voor die zich bewust is dat hij is verlost om zich in te zetten voor de veiligheid en geborgenheid van allen die tot de stad van God zijn.

De tempeldienaren – de Waterpoort

De tempeldienaren

Tussen alle bedrijvigheid door wordt hier een opmerking gemaakt over de tempeldienaren. Ze wonen op de Ofel, een hoogte vlak voor de Waterpoort aan de zuidkant van de tempel. Tempeldienaren, ook wel Nethinim genoemd, worden altijd in het meervoud genoemd. Zij zijn verbonden aan de dienst in de tempel. Hun taken liggen op het terrein van allerlei hand-en-spandiensten. Zeer waarschijnlijk zijn zij nakomelingen van de Gibeonieten, die zich door list bij het volk van God hebben gevoegd (Jz 9:3-15). Jozua vervloekt hen daarvoor en bepaalt dat zij nooit zullen ophouden “houthakkers en waterputters voor het huis van mijn God” te zijn (Jz 9:23).

In verbinding met de naam Pedaja zien we hoe de HEERE hen van de vloek heeft verlost. Zij hebben zich geschikt in de uitspraak van Jozua en daardoor is de vloek voor hen tot een zegen geworden. De muur dient ook om hen te beschermen en te bewaren voor de dienst die hun is opgelegd.

De Waterpoort

De Waterpoort, de zevende poort die in dit hoofdstuk wordt genoemd, maakt geen deel uit van de muur, maar ligt, evenals de Ofel, binnen de muur. Er staat niet dat de Waterpoort wordt hersteld. Wel wordt vermeld dat de poort aan “de oost[kant]” van de muur is, in de buurt van “de [hoog] uitstekende toren”.

Bij de Bronpoort (Ne 3:15) hebben we al gezien dat het water spreekt van het Woord van God (Ef 5:26). Daar is het water in actie, een bron die opspringt. Dat is het Woord dat zijn werk doet en werkt (1Th 2:13). Hier stelt het water ook het Woord van God voor, maar dan meer in zijn onveranderlijkheid. Dat is een duidelijke toepassing van het feit dat de Waterpoort niet hersteld hoeft te worden. Aan het Woord hoeft niets verbeterd te worden. Het blijft eeuwig in al zijn volmaaktheid bestaan (Ps 119:89; Jh 1:1; Op 19:13).

Dat geeft hoop voor de toekomst, waarvan de oostkant spreekt. De oostkant is de kant waar de zon opgaat. Wanneer de Heer Jezus verschijnt als “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2), zal Hij alles in vervulling doen gaan wat God in Zijn Woord heeft beloofd. Het is alsof “de [hoog] uitstekende toren” dat nog eens benadrukt. De wachter in die toren ziet uit naar het oosten om als eerste de Zon der gerechtigheid te zien opgaan.

De inwoners van Tekoa

Bij deze groep bouwers hebben we ook eerder al stilgestaan (Ne 3:5). Hier zijn ze bezig met een tweede gedeelte. Het is mogelijk dat de Tekoïeten een tweede stuk moeten doen omdat de aanzienlijken het beneden hun waardigheid vinden om mee te helpen.

Dit kunnen we toepassen op alle werk dat voor de Heer wordt gedaan. In het werk voor de Heer worden de lasten soms ongelijk verdeeld omdat er zijn die hun taak niet verrichten. Dan moet er door weinigen veel worden gedaan. Als ieder lid zijn of haar functie vervult (1Ko 14:4-11), is er geen lid overbelast. Helaas is de praktijk anders. Sommigen menen dat zij niets kunnen betekenen. Zij verschuilen zich achter onkunde of geen tijd. Maar de Heer heeft iedere gelovige een taak gegeven. Verontschuldigingen zijn uitvluchten, geen geldige excuses, en in feite ongehoorzaamheid aan de Heer.

De Paardenpoort – de priesters

De Paardenpoort

We zijn aangekomen bij de achtste poort, de Paardenpoort. De Paardenpoort wordt zelf niet verbeterd. Hij wordt genoemd als het vertrekpunt van een aantal priesters om de muur tegenover hun huis te herbouwen. In bijna alle gevallen waar het paard in de Schrift wordt genoemd, gaat het om oorlogspaarden. Het paard wordt geroemd om zijn onverschrokkenheid, snelheid, uithoudingsvermogen en kracht. Een prachtige beschrijving ervan geeft de HEERE Zelf in Zijn antwoord aan Job (Jb 39:22-28).

De genoemde kenmerken van het paard zijn nodig om vol te houden bij de bouw. Het einde van de muur komt in zicht. Soms kan het zicht op het einde een extra stoot energie geven. We denken aan wat er al is gebeurd en zetten alles op alles om het werk af te ronden. Soms ook kan het laatste stuk net te veel worden. Als we het werk dat nog gedaan moet worden, afmeten naar onze krachten, kunnen we ontmoedigd raken (Ne 4:10).

Als we ontmoedigd dreigen te raken, is het belangrijk eraan te denken dat we voor de genoemde kwaliteiten niet op onszelf of een schepsel moeten vertrouwen, maar op de Heer. In enkele psalmen wordt de grote kracht van het paard genoemd om te herinneren aan de grotere kracht van God (Ps 20:8; Ps 33:17; Ps 76:7). Als we op Hem een beroep doen, zal Hij ons de kracht en het uithoudingsvermogen geven om de overwinning te behalen en het einddoel te bereiken.

De priesters

Meer dan voor iets anders geldt dit voor de priesterdienst. In de christenheid is er wel de belijdenis van het algemeen priesterschap, maar vaak niet de praktijk ervan. Hoe belangrijk is het deze voor God zo belangrijke waarheid vast te houden en in praktijk te brengen. God wil dat we Hem voortdurend – en niet maar af en toe – een lofoffer brengen (Hb 13:15; 1Pt 2:5).

Het is mogelijk dat de verhindering om deze priesterdienst te verrichten veroorzaakt wordt door het ontbreken van de muren voor de huizen van de priesters. Door het opgeven van de afzondering van de wereld – het neerhalen van de muur – is veel in de gezinnen van de gelovigen binnengedrongen wat niet bepaald aanzet tot priesterdienst. Hoeveel uren wordt er tv gekeken of gesurft op internet of besteed aan sociale media? En als er wordt gekeken en gesurft, wat ziet men dan?

Laten gelovige mannen en vrouwen, want zij zijn beiden priesters, de muren voor hun huis eens inspecteren. Zijn er door niet waakzaam te zijn gedachten het hart binnengedrongen en is daardoor de kijk op de Bijbel of de Heer Jezus veranderd? Bij eerlijk zelfonderzoek zal dan geconstateerd worden dat de priesterdienst voor God is afgenomen, de aanbidding van de Vader is verdwenen en de toewijding aan de Heer nauwelijks meer aanwezig is.

Laat de Paardenpoort weer binnen het gezichtsveld komen. Zoek de kracht van de Heer om de bouw van de muur weer te hervatten. Luister naar de bemoediging van Nehemia: “Wees niet bevreesd voor hen [de tegenstanders]. Denk aan de grote en ontzagwekkende Heere, en strijd voor uw broeders, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen” (Ne 4:14).

Zadok – Semaja en de Oostpoort

Zadok

Ook Zadok is bezig tegenover zijn huis. Zadok betekent onder andere ‘oprecht’, ‘eerlijk’. Is de muur van oprechtheid om ons huis neergehaald? Zijn we eerlijk in onze omgang met anderen? Laten we dit, als we getrouwd zijn, eens toepassen op ons huwelijk. Herinneren we ons nog onze belofte van trouw aan elkaar op onze huwelijksdag? Zijn we trouw en eerlijk gebleven? Geldt dat ook voor het verlangen naar het gezelschap van onze partner dat groter moet zijn dan naar dat van iemand anders in de wereld? Of begeren we het gezelschap van iemand van wie we zeggen: ‘Die ligt me beter, is me sympathieker dan mijn eigen man of vrouw’? De heilige muur van eerlijkheid ligt dan in puin en moet worden herbouwd.

Misschien moet de man zijn vrouw of de vrouw haar man belijden dat er oneerlijkheid in de gedachten of misschien zelfs in de praktijk gekomen is. Het puin moet geruimd worden, voordat er weer kan worden gebouwd.

Zadok is de zoon van Immer, dat betekent ‘spraakzaam’. Er is geen lichaamsdeel dat zoveel schade aanricht als de tong. De muur van eerlijkheid wordt vaak een puinhoop door de praatzucht. Kritiek op elkaar, op de broeders en zusters, haalt de muur neer. Hoe praten wij over elkaar en met elkaar? Misschien dat ook daarvoor belijdenis moet worden gedaan, ook tegenover de kinderen die hebben gehoord hoe wij over onze broeders en zusters hebben gepraat.

Semaja en de Oostpoort

We zijn aangekomen bij Semaja. Van hem wordt als bijzonderheid vermeld dat hij “de bewaker van de Oostpoort” is. De Oostpoort, de negende poort in dit hoofdstuk, is een bijzondere poort. Via die poort verlaat de heerlijkheid van de HEERE de tempel en Jeruzalem (Ez 10:18-19; Ez 11:23). Vanwege de zonden van Jeruzalem kan Gods heerlijkheid daar niet langer wonen. Maar Hij is niet vertrokken om voor altijd weg te blijven. De profeet Ezechiël ziet in een visioen de heerlijkheid van de HEERE weer terugkomen in de nieuwe tempel (Ez 43:4).

Dit geweldige perspectief is verbonden aan de naam Semaja. Zijn naam betekent ‘Jahweh hoort’. Hoezeer Gods volk ook in verval is, hoezeer Gods zichtbare heerlijkheid zich ook heeft moeten terugtrekken in de hemel, er komt een moment dat Hij terugkeert. Het geloof roept: ‘Hoelang nog HEERE?’ Het lijkt al zo lang te duren. Maar God luistert naar het geroep van Zijn volk. De Geest en de bruid zeggen: “Kom!” (Op 22:17). De Heer Jezus antwoordt: “Ja, Ik kom spoedig!” (Op 22:20).

Hananja en Hanun – Mesullam

Hananja en Hanun

Van deze bouwers weten we niet veel meer dan hun namen. In hun namen ligt een verbondenheid. Hananja betekent ‘Jahweh heeft begunstigd’ en Hanun betekent ‘begunstigd’. Van Hanun wordt nog wel een bijzonderheid vermeld: hij is de zesde zoon.

Zes is het getal van de mens (Op 13:18) en zijn werk (Ex 20:9). Alles wat de mens is en doet, draagt het stempel van zonde en zwakheid. De mens is een door God begunstigd schepsel. Door te kiezen voor de zonde heeft de mens zich van God losgerukt. In zijn hoogmoed beroemt hij zich op zijn kwaliteiten. Het is dan ook dwaas hoog op te geven van die mens en op hem te vertrouwen in de dag van de bezoeking (Js 2:22).

Maar iedere ‘Hanun’ kan een ‘Hananja’ worden. Wie zijn zondigheid, hoogmoed en opstand tegenover God erkent, ontvangt vergeving van zonden. Hij mag zien op het werk van de Heer Jezus, Die als Mens volmaakt heeft beantwoord aan wat God van de mens vraagt. Hij heeft als Mens de zonden gedragen van allen die in Hem geloven. Wie in geloof aanvaardt dat Hij het ook voor hem heeft gedaan, komt in de gunst van God (Rm 5:2).

Door bekering tot God wordt de verbinding met God hersteld. Door geloof in de Heer Jezus wordt iemand in Hem begenadigd, of voor God aangenaam gemaakt (Ef 1:6). Dat is de ware genade (of gunst) waarin iemand moet staan (1Pt 5:12). ‘Hananja’ en ‘Hanun’ worden verenigd. ‘Hanun’ kan echt gaan beantwoorden aan het doel waartoe God hem geschapen heeft, dat is Hem dienen. Samen met ‘Hananja’ is hij inzetbaar bij de bouw van de muur.

Mesullam

Mesullam heeft eerst meegewerkt aan het herstel van een ander stuk van de muur (Ne 3:4b), maar hij verwaarloost “zijn kamer”, zijn eigen leefruimte, niet. Mesullam woont mogelijk alleen op een kamer. De toepassing ligt voor de hand. Veel jonge mensen gaan vandaag de dag ‘op kamers’. Ze verlaten het ouderlijk huis om in een andere stad te gaan studeren. Ze gaan op zichzelf wonen. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun kamer en hun gedrag daarin. Ademt het de christelijke sfeer of ziet men de kans schoon alle bijbelse waarden en normen van thuis overboord te gooien? Heel wat jonge mensen hebben de muur waarachter ze thuis veilig zijn geweest, afgebroken.

Bij Mesullam is dat anders. Hoewel hij slechts een kamertje als thuis heeft, getuigt zijn leven van volkomen overgave. Daardoor leeft hij in een geheiligde atmosfeer. Zijn naam betekent ‘overgegeven’. Hij is de zoon van Berechja, dat betekent ‘Jahweh zegent’. Wie in overgave aan de Heer leeft, wordt door Hem gezegend. De zegen van de Heer hangt er niet van af of mijn huis groot of klein is, of het werk imponerend of onbeduidend is, maar of alles wordt gebruikt en gedaan in overgave aan Hem. De zegen die dan van de Heer komt, “die maakt rijk” (Sp 10:22).

Wij bouwen allemaal aan de muur. Niemand mag denken dat hij te gering is. Het kleinste gat in de muur levert het gevaar op dat de vijand daardoor binnendringt. Als wij een gat laten ontstaan of bestaan, loopt de hele gemeente gevaar.

Malchia – de Wachtpoort

Malchia

Nog een klein stukje en de rondgang om de muur is voltooid. We staan nog even stil bij Malchia, een edelsmid. Malchia betekent ‘Jahweh is Koning’. Hij kent de waarde van edelmetalen. Om het materiaal en het beroep te beschermen bouwt hij mee aan de muur.

Verder staat zijn werk in verbinding met “het huis van de tempeldienaren en de handelaars”. Hij heeft oog voor het werk dat de “tempeldienaren” doen. Hoe nederig ook, het is van belang dat dit werk kan gebeuren. Door de bouw van de muur zorgt hij ervoor dat de vijand niet via hun huis in de stad kan komen. Een tempeldienaar kan zijn werk zo onderwaarderen, dat hij probeert via andere kanalen wat aanzien te krijgen. Maar als de tempeldienaar in verbinding staat met ‘Malchia’ en naar de betekenis van die naam leeft en zijn werk doet, zal het de vijand niet lukken via hem in de stad van God te komen. De muur is daar goed gebouwd.

Ook “handelaars” kunnen alleen goed handel drijven als zij dat doen in overeenstemming met de regels die in de stad gelden. Het is lastig, maar niet onmogelijk, om eerlijk zaken te doen. De vijand heeft het bijzonder voorzien op zakenmensen om invloed te krijgen op het leven in de stad van God. Maar op de zakenman die verbonden is met ‘Malchia’ en naar de betekenis van die naam leeft en handelt, zal hij geen vat krijgen. De muur is daar goed gebouwd.

De Wachtpoort

De Wachtpoort is de tiende poort die in dit hoofdstuk wordt genoemd. De poort heet eigenlijk, zoals hier staat “de poort van Mifkad”. Het woord mifkad betekent onder andere ‘inspectie’.

Het werk zit er bijna op. Het is niet ongebruikelijk om aan het einde van een werk, aan het einde van een jaar, aan het einde van een leven eens terug te blikken op dat werk, dat jaar, dat leven. In geestelijk opzicht is het van belang regelmatig terug te kijken. Later zien we vaak beter hoe we te werk zijn gegaan dan in de tijd van dat werk zelf.

Paulus maakt aan het einde van zijn leven de balans op. Als de tijd van zijn heengaan is aangebroken, kan hij zeggen: “Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de loop geëindigd, ik heb het geloof behouden” (2Tm 4:6-7). Tegelijkertijd weet hij dat de uiteindelijke ‘inspectie’ door de Heer gebeurt (1Ko 4:1-5), als wij allen geopenbaard zullen worden “voor de rechterstoel van Christus” (2Ko 5:10).

Die ‘inspectie’ voor de rechterstoel vindt plaats in “het bovenvertrek”, in de hemel. Maar ook op aarde vinden we al een ‘bovenvertrek’, een plaats van gemeenschap met de Heer Jezus. Daar is de Heer Jezus met Zijn discipelen om er met hen het Pascha te vieren (Lk 22:12). Bij die gelegenheid stelt Hij het avondmaal in, dat wij nog elke zondag mogen vieren. Dan denken we aan Hem en Zijn verlossingswerk op het kruis. We verkondigen Zijn dood. Maar dat kan niet zonder onszelf te oordelen, te onderzoeken, te ‘inspecteren’ (1Ko 11:28). Als we tot de ontdekking komen dat er in ons leven iets van zonde is, moeten we dat eerst veroordelen. We moeten dat belijden tegenover God, en als er mensen bij betrokken zijn ook tegenover hen.

Na de hemelvaart van de Heer Jezus zijn de discipelen weer in de bovenzaal (Hd 1:13). Daar wachten ze op de uitstorting van de Heilige Geest. ‘Inspectie’ van het Woord maakt duidelijk dat het gebeuren met Judas in de Schrift is voorzegd (Hd 1:16). De Schrift zegt de ‘onderzoekers’ ook dat een ander de plaats van Judas moet innemen (Hd 1:20). Onderzoek van het Woord laat zien wat er moet gebeuren, totdat de belofte in vervulling gaat. Meer dan ooit kunnen we dit toepassen op de belofte van de komst van de Heer Jezus.

Edelsmeden en handelaars – de Schaapspoort

Edelsmeden en handelaars

In dit vers worden geen naam of namen genoemd, maar twee beroepen: edelsmeden en handelaars. Zij zorgen ervoor dat het laatste gat in de muur wordt gedicht en de muur één geheel vormt. De edelsmeden werken met edelmetaal. Zij werken heel precies. Het resultaat van hun werk wordt altijd bewonderd. Handelaren gaan zo te werk dat zij het grootste rendement uit een zaak halen.

Bij de herbouw van de muur is het van belang tot het einde toe nauwkeurig te werk te gaan. Om in de herbouw van de muur te volharden is het noodzakelijk de waarde van dit werk te onderkennen. Ook is het van belang zo te werk te gaan dat het voor de Heer Jezus de grootste winst oplevert. Hij heeft ieder van de Zijnen talenten gegeven, met de opdracht: “Doet zaken totdat Ik terugkom” (Lk 19:13).

In de gelijkenis van de ponden (Lk 19:11-27) en van de talenten (Mt 25:14-30) gaat het om handelen met wat de Heer ons heeft toevertrouwd tijdens Zijn afwezigheid op aarde. Bij Zijn terugkeer zal Hij ons vragen wat we ermee hebben gedaan. Heeft ons leven winst voor Hem opgeleverd?

De Schaapspoort

Na de wandeling langs de muur rond de stad zijn we weer terug bij de Schaapspoort, waar we in Ne 3:1 zijn begonnen. De Schaapspoort herinnert aan de Heer Jezus als de deur van de schapen en hij herinnert aan Hem als de goede Herder, Die Zijn leven heeft gegeven voor Zijn schapen (Jh 10:11). Tot in eeuwigheid zal Hij zo voor onze aandacht staan. Tot in eeuwigheid zullen we Hem daarvoor aanbidden.

Copyright information for DutKingComments