‏ Nehemiah 5:2-5

De nood in leven te blijven

De roep van de verdrukten is een roep tot God om gerechtigheid (Jk 5:1-6). God verschaft hun recht door Nehemia (Ne 5:6), die ook het geroep heeft gehoord. God ziet “de tranen van de onderdrukten” (Pr 4:1).

In de Ne 5:2-5 horen we drie klachten, geuit door drie verschillende groepen.

1. De eerste klacht betreft een tekort aan voedsel (Ne 5:2).

2. De tweede klacht betreft het verlies van eigendommen door dat in te ruilen tegen voedsel (Ne 5:3).

3. De derde klacht slaat op verlies van bezit om belasting te kunnen betalen (Ne 5:4). Ne 5:5 is een samenvatting van het leed dat men ondergaat.

Het is een groot goed dat er onder het volk families zijn met veel zonen en dochters. Een volk zonder zonen en dochters sterft uit. Maar als die zonen en dochters geen eten krijgen, sterft het volk ook uit. Dat is het gevaar dat hier dreigt. Het land is overbevolkt geraakt door de teruggekeerde grote families. Daardoor is er niet voor iedereen genoeg te eten. Heeft het land te weinig opgebracht? Misschien zijn de velden niet verzorgd, mede door de enthousiaste bouw aan de muur, zodat er geen opbrengst is.

Er moet gewerkt en gestreden worden, maar er moet ook gedacht worden aan de landbouw. Werken en strijden kun je alleen als je je regelmatig voedt met de opbrengst van het land. Voor ons betekent het dat we de noodzakelijke tijd nemen om ons met Gods Woord en de rijke vrucht daarvan te voeden.

Gelukkig zijn er nog christenen die zich naast hun gewone dagtaak inzetten voor de gemeente. Ze zijn vaak ook ’s avonds van huis en gezin weg. De schaduwzijde is dat daardoor vrouw en kinderen minder aandacht krijgen dan in een ‘gewoon’ gezin. Er wordt veel geïnvesteerd in andere gezinnen. Dat is ook nodig, maar er zijn grenzen. Dit werk voor de Heer, deze strijd die geleverd moet worden, mag niet ten koste van het eigen gezin gaan. In zulke situaties ontstaat het gevaar dat zij die thuisblijven, verhongeren.

Het klagen begint. Eerst, dat is te hopen, tegen de zo vaak afwezige man en vader. Als die, dat is niet te hopen, niet luistert, zoeken vrouw en kinderen elders een luisterend oor. Gelukkig als zij dat doen bij mensen als Nehemia. Helaas zijn die er niet altijd of ze worden niet opgezocht en men zoekt zijn heil bij anderen die van de situatie misbruik maken. Er ontstaat een breuk tussen de man en zijn vrouw en kinderen, een breuk die niet licht geheeld wordt.

Bezittingen verpanden

Een andere groep heeft eigendommen, zoals velden, wijngaarden en huizen, maar geen koren. Om in leven te blijven zit er niets anders op dan deze eigendommen te verpanden aan de rijken, die wel koren hebben, om op die manier aan koren te komen. Alles waar de rijken maar iets aan kunnen verdienen, eisen zij als onderpand. Wat de velden en wijngaarden opleveren, zal ook in de zakken van de rijken terechtkomen. De rijken krijgen zo ook de beschikking over alle waardevolle spullen die in huis aanwezig zijn. Zo worden de rijken steeds rijker en de armen steeds armer.

Deze tweede groep klagers heeft wel bezit, maar geen voedsel. Door honger gedreven moeten ze een hypotheek nemen op hun bezit. Daarmee zijn ze het echte genot ervan kwijt. Iemand kan geestelijk zo verarmen, dat hij inlevert wat hij nog aan geestelijke rijkdom bezit. In ruil voor wat geestelijk voedsel voor het onderhoud van zijn geestelijk leven levert hij zich uit aan iemand die zich alleen maar ten koste van hem wil verrijken.

Ze bezitten velden, maar ze hebben die niet bewerkt, zodat er geen vrucht is. Als ze die verpanden, zijn ze zelfs de mogelijkheid kwijt er nog vrucht van te krijgen. Ze hebben wel wijngaarden, maar die leveren niet genoeg op om er koren voor te kopen. Hun vreugde, waarvan de wijn spreekt, zijn ze kwijt. Ze hebben wel huizen, maar ook die eisen de rijken op in ruil voor koren. Op die manier zal hun leefomgeving worden beheerst door hen aan wie ze zich schuldig maken.

Wie voor (geestelijk) voedsel afhankelijk wordt van mensen, raakt alles kwijt: zijn hoop, zijn blijdschap en zijn thuis.

Geld voor belasting

Nog een andere groep is het vruchtgebruik van hun velden en wijngaarden kwijtgeraakt. Zij hebben geld moeten lenen om de belasting te betalen. De koning, die Nehemia heeft laten gaan, heeft nog steeds zijn greep op het land, het is nog onder zijn gezag. Het volk is nog onderworpen aan een vreemde heerser. Deze druk wordt vooral gevoeld in de hoge belastingheffing (vgl. Ea 4:13; 20; Ea 6:8; Ea 7:24). Mede daardoor is er niet genoeg geld over om eten te kopen.

Het betalen van belasting aan een vreemde heerser moet het volk doen beseffen dat dit het gevolg is van hun ontrouw. Het feit dat daarvoor geld moet worden geleend, maakt hen in dubbel opzicht tot slaven. Zij zijn knechten van de koning van Perzië en nu ook van de man van wie zij geld hebben geleend.

Als leden van de gemeente zijn wij vreemdelingen en bijwoners op aarde. We worden eraan herinnerd aan overheden en machten onderdanig te zijn (Tt 3:1; Rm 13:1). In die positie krijgen we te horen: “Geeft aan allen wat hun toekomt: belasting, aan wie belasting” (Rm 13:7). Maar het is niet Gods bedoeling dat wij ons afhankelijk maken van anderen in het voldoen aan onze verplichtingen. Als we dat wel doen, zullen we onze geestelijke vrijheid verliezen en onszelf verkopen aan mensen van wie we uitredding verwachten.

Kinderen als slaven verhuren

De in de vorige verzen geschilderde ellende voerde tot een nog grotere ellende. Eerder heeft Nehemia het volk nog met aanmoedigende taal toegesproken om tegenover de vijand te strijden voor de vrijheid van “uw zonen en uw dochters” (Ne 4:14). Nu blijkt dat, als het ware achter zijn rug om, diezelfde zonen en dochters tot slaven worden gemaakt door hun eigen vlees en bloed! De mensen met schulden hebben geen andere uitweg gezien. En de bloedzuigers tonen hun volledige ongevoeligheid door dit extreme middel tot vereffening van de schuld gewoon te accepteren. Wie bevangen is door geldzucht, verliest elk gevoel van (mede)menselijkheid en deinst voor niets terug (1Tm 6:9-10).

De genoemde wantoestanden worden gevonden onder het volk van God, tussen leden van hetzelfde volk. Ze klagen hun nood bij Nehemia. Het zou toch niet zo mogen zijn dat het ene lid over het andere lid heerst en het misbruikt. Maar er zijn altijd lieden die uit de nood van anderen een slaatje proberen te slaan. Zij gebruiken de ellende van anderen om er zelf beter van te worden. Voor zulke lieden betekent het niets dat de ander van hetzelfde vlees en bloed is, dus familie.

De gedupeerden staan machteloos. Ze bevinden zich in een positie die het hun onmogelijk maakt iets te doen om zichzelf uit deze situatie te redden. Toch is er een uitweg. Die is: eerlijk de situatie onder ogen zien, zeggen hoe het komt en dat bij de juiste persoon brengen.

In de gemeente komt het ook voor dat leden erop uit zijn zichzelf te bevoordelen ten koste van anderen. Zichzelf bevoordelen kan materieel, maar ook geestelijk zijn. Iemand die uit is op erkenning en eer, zoekt ook zijn eigen voordeel. Dit moet niet zo zijn, maar ons hart is niet beter dan dat van de Israëliet van vroeger. De bedeling mag veranderd zijn, de mens van nature is niet veranderd. Tegen elkaar liegen en elkaar bestelen komt voor, zelfs in de gemeente tot wie over de hoogste zegeningen wordt gesproken (Ef 4:25-28).

Copyright information for DutKingComments