Nehemiah 9:6
De HEERE, de Schepper
De Levieten tonen in hun gebed – het langste in de Bijbel, ook langer dan het gebed van Salomo bij de inwijding van de tempel – dat zij oog hebben voor Gods genade en macht 1. in de schepping (Ne 9:6), 2. in Egypte en bij de Rode Zee (Ne 9:9-11), 3. in de woestijn en bij de Sinaï (Ne 9:12-21), 4. bij de verovering van Kanaän (Ne 9:22-25), 5. door profeten en richters (Ne 9:26-28), 6. door profeten (Ne 9:29-31) en 7. in de situatie waarin ze nu verkeren (Ne 9:32-37).Tot Ne 9:16 volgt eerst een opsomming van alle zegeningen die het volk heeft genoten als gevolg van Gods handelen in goedheid voor hen. Telkens is sprake van “U”, van de HEERE, van wat Hij heeft gedaan. Uit alles blijkt Zijn trouw, Zijn genade, Zijn zegen. Mag Hij iets anders verwachten dan dat ze Hem daarvoor danken en dienen met heel hun hart en leven? Maar in Ne 9:16 komt een keerpunt. Dan is niet alleen meer sprake van “U”, maar ook van “zij”. Vanaf dat vers zijn Gods genadige handelingen vervlochten met hun ondankbaarheid, ontrouw, onwil en opstandigheid. Hier, in Ne 9:6, wordt eerst de HEERE geëerd en erkend in Wie en wat Hij is: Hij is alleen HEERE, onveranderlijk, eeuwig. Hij is de Schepper en de Onderhouder. Hij is de bron van alles wat bestaat (Ko 1:15-17). Dat de HEERE de Schepper is, wil zeggen dat de Heer Jezus de Schepper is, want de HEERE van het Oude Testament is dezelfde als de Heer Jezus in het Nieuwe Testament. Dit blijkt uit Johannes 12 waar Johannes een woord van Jesaja aanhaalt (Jh 12:41; Js 6:1-4). Een vergelijking van beide gedeelten toont aan dat, terwijl Jesaja spreekt over de HEERE van de legermachten, Johannes zegt dat Jesaja het over de Heer Jezus heeft.
Copyright information for
DutKingComments