Obadiah 18-20

De huizen van Jakob, Jozef en Ezau

“Het huis van Jozef” staat voor de tien stammen. “Het huis van Jakob” lijkt daardoor speciaal op Juda te slaan. Obadja gebruikt de naam Jakob in plaats van Juda, omdat Juda sinds de scheuring van het rijk eigenlijk alleen het volk van God voorstelt. Beide rijken zullen in de toekomst weer tot één rijk samengevoegd worden (Jr 31:31; Ez 37:16).

Het noemen van de beide ‘huizen’ geeft aan dat de verdelging van Edom door heel Israël zal gebeuren (vgl. Js 11:13-14). Zij zijn een vuur tot uitdelging van wat niet bij God hoort (vgl. Zc 12:6). Zij handelen niet uit persoonlijke wraakgevoelens, maar om de opdracht van God uit te voeren, “want de HEERE heeft gesproken.” De Heer Jezus is ook als een vuur om Zijn volk te reinigen (Ml 3:2; Jr 5:14; 2Th 2:8).

Het herstel vindt zijn weg

Na het verteren van hun vijanden zal Gods volk hun land in bezit nemen en zijn gebied naar alle kanten uitbreiden. Uit dit vers blijkt dat in de glorierijke eindtijd de grens zowel naar het oosten, het gebergte van Ezau, als naar het westen, het land van de Filistijnen, aanmerkelijk zal worden verlegd. De in de Ob 1:19-20 genoemde plaatsen beslaan het oosten en westen, noorden en zuiden. In deze verzen wordt enkele keren gesproken over het ‘in bezit nemen’. Dat sluit aan op wat in Ob 1:17 is aangekondigd, dat het huis van Jakob zijn “bezittingen [weer] in bezit nemen” zal.

“Het Zuiderland” wil zeggen de bevolking van het Zuiderland, dat is het zuiden van Kanaän. Zij worden het eerst genoemd omdat zij bezit zullen nemen van het gebergte van het zojuist geoordeelde Edom. “Het Laagland” is de bevolking van het heuvelland, gelegen tussen het gebergte van Juda en de vlakte van Filistea.

Er is niet alleen herstel voor Juda. Ook de tien stammen zullen het gebied dat hun door de Assyriërs is ontnomen, weer in bezit nemen. Benjamin zal Gilead bezitten, dat aan de andere kant van de Jordaan, buiten het land, ligt.

De ballingen krijgen hun bezittingen terug

Allen die in ballingschap waren weggevoerd uit de tien en de twee stammen, of verkocht waren naar verre landen (Jl 3:6), zullen ook hun bezittingen terugkrijgen. God vergeet hen niet. Of de rechtmatige eigenaars nu in het land of buiten het land zijn, Obadja spreekt erover dat op “de dag van de HEERE” (Ob 1:15) heel Israël zijn land zal terugkrijgen.

De hoofdstrekking van de Ob 1:19-20 is dat Israël, naar de aan Abraham gegeven belofte, zal uitbreken in menigte naar de vier windstreken (Gn 15:18-21; vgl. Gn 28:14). De door Obadja genoemde gebieden komen we ook tegen in de opdracht die in de wet aan Israël wordt gegeven om die gebieden in bezit te gaan nemen (Dt 1:7-8).

Copyright information for DutKingComments