Philippians 3:4-10

Roemen in het vlees

Ook in dit hoofdstuk is het Christus om Wie het gaat. Je krijgt Hem hier voor je zoals Hij is in de heerlijkheid van de hemel. Daar is Hij als de bron van kracht voor het leven van de christen. Als je Hem in het geloof ziet in de heerlijkheid, wil je niet anders dan Hem winnen, terwijl je al het andere schade en vuilnis acht (Fp 3:8).

Filippenzen 2 stelt Christus voor in Zijn vernedering, als het voorbeeld en de drijfveer voor de ware christelijke gezindheid van zelfopoffering. Filippenzen 3 is het antwoord op de vraag hoe je de gezindheid van Filippenzen 2 kunt krijgen. Door vervuld te zijn van Hem ga je op Hem lijken en dat geeft de kracht tot een leven in nederigheid.

Fp 3:1. Met het woord “overigens” verandert Paulus van onderwerp. Niet wezenlijk natuurlijk, maar er komt een ander accent, zoals ik zojuist heb aangegeven. De blijdschap blijft gelijk, want het Voorwerp van de blijdschap verandert niet. Paulus raakt er niet moe van de gelovigen in Filippi op te roepen zich te verblijden in de verheerlijkte Heer. Hij weet zich met hen als broeders verbonden. Hij en zij zijn familie. Samen mogen ze zich verblijden in Hem door Wie zij zo aan elkaar verbonden zijn. Wie blij is in de Heer, blijft ervoor bewaard met zichzelf bezig te zijn. Blijdschap in de Heer geeft kracht om tot Zijn eer te leven (Ne 8:11).

Sommige dingen moeten gewoon steeds weer worden gezegd. Paulus doet dat niet zuchtend, met een ondertoon van: ‘Wanneer leren jullie nou eens een keer?’ Nee, hij wil graag zijn boodschap herhalen omdat hij weet hoe belangrijk dit is. Hij weet hoe vergeetachtig de mens is, ook de gelovige mens.

Het is niet duidelijk waar “deze dingen” precies op slaat. Het kan zijn op ‘blijdschap’, maar hij kan er ook zijn waarschuwing voor tegenstanders mee bedoelen. Over deze lieden heeft hij al in Filippenzen 1 gesproken (Fp 1:15a). In de verzen die nu volgen, gaat hij daarover nader spreken. Als het gaat om blijdschap, stelt Paulus in elk geval geen nieuwe methoden voor om het geloof wat op te vrolijken. Als het gaat om de tegenstanders, zoekt hij geen aansluiting bij hen door een compromis voor te stellen.

Zijn onderwijs is hetzelfde. Hijzelf heeft daar geen hekel aan en het geeft de Filippenzen de “zekerheid” dat ze op de goede weg zijn. Er ontstaat heel wat onzekerheid, je kunt zelfs zeggen een gevoel van onveiligheid, door voortdurende veranderingen van opvattingen. Leraren die eens duidelijke uitleg van het Woord van God gaven, zeggen dat ze het ook allemaal niet meer zo zeker weten. Laat je er niet door van de wijs brengen. Het Woord van God is vandaag net zo zeker en veilig als in de vorige eeuwen.

Fp 3:2. “Kijkt uit” – het staat er tot driemaal toe – voor mensen die het geloof willen ondermijnen door de gelovigen te willen scheiden van Christus en de blijdschap in Hem. Ze zijn er altijd al geweest. Hier wordt zo’n categorie mensen genoemd. Paulus gebruikt geen vleiende benamingen voor hen.

Hij noemt hen “honden”, dat zijn mensen met een verdorven levenswandel, zoals de onreine heidenen die hebben. Hij noemt hen ook “boze arbeiders”, dat zijn mensen die slechte dingen – dingen die van de boze, van de satan, komen – invoeren onder de dekmantel van arbeid voor Christus. Hij spreekt van “versnijdenis”, een woordspeling met ‘besnijdenis’, waarmee hij mensen bedoelt die door het weer invoeren van de wet kapotsnijden wat Christus tot stand heeft gebracht. Als dat gebeurt, wordt ook het christelijk getuigenis kapotgesneden.

De brief aan de Galaten is één groot betoog tegen deze ondermijning van het volmaakte werk van Christus op het kruis. In die brief lees je over het weer invoeren van allerlei praktijken van de wet in de christelijke gemeente, waaronder ook de besnijdenis. Dat ‘besnijden’ noemt Paulus hier ‘versnijden’. Paulus is scherp. Dat komt omdat hij scherp ziet dat zijn geliefde Filippenzen groot gevaar lopen verstrikt te raken in verkeerde leringen. Daarom is hij terecht scherp. Liefde is altijd scherp in het verdedigen van de personen die zij liefheeft tegenover gewetenloze lieden die proberen haar geliefden in het verderf te storten.

Wat de besnijdenis betreft, die is een door God gegeven zaak (Gn 17:9-14). Zij hoort bij het Joodse volk als een uiterlijk teken van het verbond van God met dat volk. Door dit over te hevelen naar de gemeente worden God en Zijn volk onrecht aangedaan en wordt Zijn Woord niet serieus genomen.

Fp 3:3. Voor de gemeente heeft de besnijdenis een geestelijke betekenis. Dat betoogt Paulus hier in Fp 3:3 (vgl. Rm 2:29). Jij hebt de geestelijke besnijdenis ondergaan door wat met Christus is gebeurd op het kruis (Ko 2:11). Toen Hij onder Gods oordeel over de zonde stierf, stierf jij daar met Hem. Met “wij zijn de besnijdenis” worden zij bedoeld die werkelijk van het kwaad gescheiden zijn. Paulus benadert het hier echter niet van de negatieve kant, maar van de positieve kant. Hij noemt drie kenmerken, die horen bij hen die ‘de besnijdenis’ zijn.

Ten eerste wordt van hen gezegd dat zij “[God] dienen door [de] Geest van God”. Dat maakt een einde aan alle vormendienst zoals die in de christenheid te zien is in bijvoorbeeld sacramenten, kerkorde en liturgie, waarbij met de Heilige Geest geen rekening wordt gehouden. Een godsdienst zonder de leiding van de Heilige Geest is een vormendienst die prima kan worden beleefd door niet-wedergeboren mensen.

Het tweede punt is het “in Christus Jezus roemen”. In het Oude Testament wordt in het eigen ‘ik’ geroemd. Ieder die nauwgezet de regels in acht neemt, krijgt roem. Maar de Geest richt ons hart op Christus.

Als derde kenmerk noemt hij “niet op vlees vertrouwen”. Het hele Oude Testament is gericht op een dienst in het vlees. Je moet het ‘vlees’ hier niet zozeer zien als het vlees van de zonde, waar de begeerten vandaan komen. Bedoeld wordt een godsdienst die tastbaar is en ook door ongelovigen kan worden beleden en waar ook eer aan kan worden behaald.

Fp 3:4. Paulus weet waarover hij spreekt. Als het om het vlees gaat, kan hij heel wat opsommen. In zeven punten noemt hij zijn voorrechten waarop hij zich zou kunnen beroemen. Vier voorrechten heeft hij gekregen zonder dat hij er iets voor heeft hoeven doen. Die zijn hem als het ware in de schoot geworpen. Je hebt namelijk geen enkele invloed op de ouders uit wie je geboren bent. De drie andere voorrechten zijn het gevolg van zijn eigen keuze en hebben te maken met zijn persoonlijke verdiensten.

Hij kan zich in al deze dingen met iedereen meten en zou dan ook nog op alle fronten winnaar zijn. Niet dat hij enig belang aan die overwinning hecht, integendeel. Hij levert deze voorrechten in. Hij beschouwt ze zelfs als vuilnis (Fp 3:8) in het licht van de heerlijkheid van de Man Die hem is verschenen toen hij op weg was naar Damascus (Hd 9:1-5). Het gaat hem net zoals Mozes, die ook alle schatten van Egypte en alle voorrechten van een koningszoon prijsgaf omdat hij de Onzichtbare gezien had (Hb 11:26-27). Tegelijk was Mozes daarmee een voorbeeld voor de Israëlieten. Hij gaf meer prijs dan iemand anders. Zo’n voorbeeld is Paulus ook. Hij heeft meer prijsgegeven dan jij en ik waarschijnlijk ooit zouden willen loslaten.

1. Fp 3:5. Als eerste noemt hij dat hij is “besneden” en waardoor hij is ingelijfd in het verbond dat God met Zijn volk heeft gesloten.

2. Hij is niet als vreemdeling door de besnijdenis aan dat volk toegevoegd, hij is door geboorte een Israëliet. Hij behoort tot het volk dat God onder alle volken Zich tot een eigen volk heeft uitverkoren met speciale zegeningen (vgl. Rm 9:4-5).

3. Binnen dat volk hoort hij bij de “stam van Benjamin”, waardoor hij een afstammeling van Jakob en diens lievelingsvrouw Rachel is.

4. Fp 3:6. Ook kan hij gerekend worden tot de “Hebreeën”. Deze naam wordt voor het eerst gebruikt voor Abraham (Gn 14:13a), als hij weggetrokken is uit zijn familie en in Kanaän gekomen is. Die naam betekent ‘doortrekker’. Dat Paulus deze naam noemt, wil zeggen dat hij als een ware en onvermengde afstammeling van Abraham in het land van de belofte woont.

Er is nog meer waarop hij zich kan beroemen. Dat zijn dingen die hij zich met een ongetemde ijver eigen heeft gemaakt en waarvoor hij zich met tomeloze energie heeft ingezet:

5. Hij kent de wet als geen ander en heeft er ook naar geleefd (Hd 26:5; Gl 1:14).

6. Zijn ijver voor de wet heeft hem tot “een vervolger van de gemeente” gemaakt. Hij vervolgde die ene, universele gemeente door plaatsen op te zoeken waar de gelovigen te vinden waren; waar ze als leden van die ene gemeente leefden in afhankelijkheid aan het Hoofd van Zijn gemeente, de Heer Jezus. Die Naam maakte hem razend (Hd 26:9). Waar hij maar kon, zou hij allen uitroeien die deze Naam eerden. Landsgrenzen telden voor hem niet (Hd 26:11).

7. Met al zijn wetskennis bleef hij ook in zijn vervolgen van de gemeente volkomen binnen de wet. Hij was onberispelijk. Hij leek op de rijke jongeling (Mk 10:17-20). Paulus en de rijke jongeling waren onberispelijk voor het oog van de mensen, maar dat waren zij niet in het oog van God (Pr 7:20).

Lees nog eens Filippenzen 3:1-6.

Verwerking: Zijn er dingen waarop jij je kunt beroemen?

Christus winnen

Fp 3:7. Dit vers begint met een veelzeggend “maar”. Dit geeft een totale wending aan het betoog. In de vorige verzen heeft Paulus alle voordelen die hij bezat, alle verworvenheden, alles waarin hij zich kon beroemen, naar voren geschoven. Wat een uitmuntend mens, kun je wel zeggen. Maar … dit alles zinkt in het niet en verdwijnt volledig uit beeld zodra hij de Heer Jezus ontmoet en Diens alles te boven gaande voortreffelijkheden ziet.

In die ontmoeting ziet Paulus dat hij als de ‘beste mens’ de grootste zondaar is en dat alle goede dingen, alle verworvenheden, voor God niet tellen. Aan de andere kant leert hij kennen wat hij in Christus allemaal heeft ontvangen, de winst die hem dat oplevert. Die winst gaat hij voor de Filippenzen ook breed uitmeten. Hij legt hun zijn persoonlijke winst- en verliesrekening voor. Hij boekt af wat vroeger allemaal winst was en maakt er een verliespost van. De enige bijboeking die daar tegenover staat, is ‘Christus’.

Hij boekt zijn vroegere winst niet zomaar weg. Daarover heeft hij nagedacht en is tot de conclusie gekomen dat al die ‘winsten’ tekortdoen aan de heerlijkheid van de Heer Jezus. Wat de mens groot maakt, verkleint Christus. Wie echt Christus heeft ontmoet, is slechts van één verlangen bezield: Christus verheerlijken. Als dat ook jouw verlangen is, zul je alles willen prijsgeven wat daar afbreuk aan doet. Die gezindheid kenmerkt dan niet alleen het moment van je bekering, maar zal jouw hele verdere leven doortrekken.

Het valt op dat Paulus hier steeds de ik-vorm gebruikt. Hij geeft zijn persoonlijke geschiedenis, zijn ervaring en verlangen door. Je kunt het alleen op jezelf toepassen als je bezield bent van hetzelfde verlangen. Wat hij zegt, staat óf ver van je af óf dicht bij je. Je kunt niet neutraal kennisnemen van de bezieling van deze man. Het feit dat je doorleest, betekent dat je in elk geval dicht bij hem wilt staan in wat hem dreef. Zo gaat het mij ook. Ik ben best jaloers op hem en ik weet dat dit een geoorloofde jaloersheid is.

Fp 3:8. Paulus geeft jou en mij in de Fp 3:8-11 in één lange zin een blik in zijn karakter en motieven. Daardoor kunnen wij met zijn werkelijke wensen en streven vertrouwd worden. Samengevat komt het erop neer dat hij drie dingen wenst: Christus kennen, Christus winnen en in Christus bevonden worden.

Paulus heeft niet alles ingeleverd om daar later spijt te krijgen en bepaalde dingen weer naar zich toe te trekken (vgl. Hb 11:15-16). Hij is vol van Christus en daarom beschouwt hij “alles schade” wat een verhindering is om meer van Christus te leren kennen. Er bestaat immers niets wat waardevoller is dan de kennis van Hem! Hij acht al zijn eigen ‘gerechtigheden’, al zijn rechtvaardige daden, als iets verwerpelijks (Js 64:6). Het maakt niet uit of het nu een goede maatschappelijke positie betreft, een voorname familie of een kring van mensen waarin hij aanzien geniet vanwege zijn intellectuele kennis. Hij zet alles waarop een mens zich maar kan beroemen aan de kant.

Zijn doel is helder. Het gaat hem om “de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer”. Hij getuigt hier van zijn persoonlijke relatie met Christus door te spreken over ‘mijn Heer’. Tevens erkent hij de rechten van Christus over zijn leven door Hem ‘mijn Heer’ te noemen. In het licht van die Persoon ziet hij alle voorrechten niet alleen als schadelijk, hij beschouwt ze zelfs als “vuilnis”. Vind jij het moeilijk om vuilnis weg te gooien? Het kan moeite kosten om iets weg te doen waaraan je waarde hecht, terwijl je toch inziet dat het schadelijk is om het te houden. Vuilnis wegdoen is echter helemaal geen offer.

Het is één ding alles voor schade te achten, het is nog iets anders de schade van alles te lijden. Paulus heeft beide ervaren. Hij heeft vastgesteld dat zijn voorrechten schade betekenen voor het beter leren kennen van Christus. Daarbij is het niet gebleven. Hij heeft die voorrechten daadwerkelijk opgegeven. Dat heeft hij niet gedaan als een vorm van zelfkastijding. Zoiets levert nooit geestelijke winst op en brengt je niet tot een grotere kennis van Christus.

Christus kennen heeft tot gevolg het verlangen om Christus te winnen. Hiermee bedoelt hij natuurlijk niet een inspanning om behouden te worden. Hij is behouden, en dat is op grond van geloof alleen en niet door enige prestatie van hemzelf. Wat Paulus hier zegt, is wat iemand zegt die aan een wedstrijd bezig is en die wil winnen. Hij wil zoveel mogelijk gelijkvormig worden aan Christus. Hij wil dat Christus steeds meer in zijn leven zichtbaar wordt. Daarover spreekt hij in het volgende vers.

Fp 3:9. Aan al zijn voortreffelijkheden zou hij ook nog toe kunnen voegen dat hij al zijn voorrechten had prijsgegeven. Maar ook daardoor zou zijn zicht op Christus vager worden. En hij wil juist een andere en maximale winst: Christus Zelf. Hem wil hij volledig bezitten als Degene Die richting en zin aan het leven geeft. Hij wil “in Hem bevonden worden”, zodat alles wat hij is en alles wat er van hem zichtbaar wordt, een duidelijk beeld is van Christus. Als iemand, een mens, of God, hem zag, zouden ze alleen Christus moeten waarnemen en niets van Paulus.

Daarom heeft voor hem een eigen gerechtigheid geen enkele betekenis meer. Stel je voor, denkt hij, dat ik mezelf waar zou kunnen maken, dat er niets op mij aan te merken zou zijn, dat ik voor God en mensen mijzelf zou kunnen handhaven. Wat zou dat betekenen? Dat ik groot zou zijn. Maar dat wil ik helemaal niet! Het zou niets meer dan een menselijke gerechtigheid zijn en die hoef ik niet.

Weet je waarom Paulus zo denkt? Omdat hij Christus heeft ontmoet en omdat Christus de inhoud van zijn leven is. Het geloof in Hem heeft Paulus de gerechtigheid “die uit God is” gegeven. Paulus heeft gezien hoe betrekkelijk en zinloos alles is wat uit de mens is, al is het ook de meest hoogstaande mens. Hij heeft de eeuwige waarde ontdekt van alles wat uit God is, waarvan de oorsprong in God ligt.

Die gerechtigheid die God als haar bron heeft, is zijn deel geworden door het geloof en niet op grond van eigen prestatie. Door zijn vertrouwen te stellen op wat de Heer Jezus voor hem heeft gedaan op het kruis en geen waarde meer te hechten aan eigen inzet, heeft hij de gerechtigheid gekregen die uit Gód is.

Fp 3:10. Dat maakt hem niet tot een lichtzinnige christen, iemand die nog de nodige aandacht geeft aan eigen werken. Nee, hij wenst de dagelijkse praktische gemeenschap met Christus te beleven om Hem door en door te leren kennen. Je kent Hem als pasbekeerde ook, maar als je dag aan dag met Hem leeft, Hem elke dag meemaakt, leer je Hem steeds beter kennen. Je leert hoe Hij over je denkt, hoe Hij wil dat je leeft. Wat nog meer is: je leert Hem steeds beter kennen in de plaats die Hij nu inneemt in de hemel en je ziet steeds meer van Zijn heerlijkheden.

Door je bezig te houden met Hem in de heerlijkheid leer je ook meer “de kracht van Zijn opstanding” kennen (Ef 1:19-20). Het is die kracht waardoor je je weg op aarde kunt gaan. Door die kracht ben je als het ware over de dood heen getild en kun je in nieuwheid van leven wandelen (Rm 6:4).

Dit betekent niet dat lijden je dan bespaard blijft. Een wandel in de kracht van Zijn opstanding maakt je niet immuun voor het lijden dat je deel zal zijn als je trouw bent aan de Heer. Met een gezindheid als die van Paulus neem je lijden er niet bij als iets waaraan je nu eenmaal niet kunt ontkomen. Nee, Paulus zoekt ernaar om op alle wijzen gelijkvormig te worden aan de Heer Jezus. Gemeenschap met Hem houdt ook lijden in. Nou, zegt Paulus, dan graag lijden, want dat verdiept mijn gemeenschap met Hem.

“Gemeenschap aan Zijn lijden” wil zeggen: delen in hetzelfde soort lijden dat de Heer Jezus ondervond tijdens Zijn wandel op aarde. Het betekent door de bespotting en smaad heengaan en pijn voelen bij het zien en horen van de zonde. Zelfs in zijn dood wil Paulus op zijn Meester lijken. Dat zegt een mens pas als hij geen enkel belang meer op aarde heeft dan Christus alleen. Het is zo iemand genoeg dat de slaaf wordt als zijn Heer (Mt 10:25a).

Paulus volgt Christus niet vol vrees op de weg van lijden, zoals de discipelen dat wel hebben gedaan (Mk 10:32). Hij wil het lijden ondergaan, niet ter wille van het lijden zelf, maar om deel te hebben aan het lijden van Christus. Daarom is hij ook niet bedroefd weggegaan zoals de rijke jongeling die nog hechtte aan voordelen van het vlees (Mt 19:22). Hij heeft immers van harte afstand van al die dingen gedaan en er is in die zin niets meer wat hem nog aan de aarde bindt.

Fp 3:11. Paulus draagt niet alleen zijn kruis achter de Heer Jezus aan, hij wil er ook aan sterven. Wat het ook mag kosten, hoe pijnlijk de weg ook mag zijn, hij wil volledig deelhebben met Christus op de weg die aan de opstanding voorafgaat. Zijn hele doel is om in alles aan Christus gelijkvormig te zijn en langs de weg die Hij is gegaan bij Hem te komen in de heerlijkheid. Heeft de Heer Jezus geleden? Dan wil hij ook lijden. Is de Heer Jezus gestorven? Dan wil hij ook als martelaar in dienst van zijn Meester sterven. Is de Heer Jezus uit de doden opgestaan en naar de hemel gegaan? Dan wil hij ook uit de doden opstaan en zo tot Hem gaan.

Hoe dat in zijn geval precies zal gaan, weet hij niet. Aan het feit twijfelt hij echter niet. Let erop dat hier niet staat: de opstanding uit de dood, maar uit de doden. Dat betekent letterlijk ‘een opstanding van tussen de doden uit’. Zo is de Heer Jezus ook opgestaan van tussen de doden uit. Hij stond op, terwijl alle anderen in de dood bleven.

Uit het grote verlangen van Paulus naar een volkomen identificatie met Christus blijkt, hoezeer hij aan Christus gehecht is geraakt. Ik hoop van harte dat dit ook jouw verlangen is. In het volgende stukje krijg je daarover nog meer te horen, opdat je verlangen nog meer wordt gestimuleerd om Paulus na te volgen in het ene doel dat hij voor zijn leven had.

Lees nog eens Filippenzen 3:7-11.

Verwerking: Hoe kun je Christus winnen?

Copyright information for DutKingComments