Proverbs 2:5-8

Inleiding

In Spreuken 2 is de vader weer aan het woord. In het vorige hoofdstuk heeft hij zijn zoon gewaarschuwd voor de zonde van het geweld. In dit tweede hoofdstuk waarschuwt hij zijn zoon voor de tweede grote zonde, dat is de zonde van de verdorvenheid. Hij stelt daarbij nadrukkelijk het resultaat van twee wegen of paden voor, dat wil zeggen de weg van het leven en de weg van de dood. Het gaat niet alleen om een levensstijl, maar ook om waar die levensstijl op uitloopt.

Het beeld is dat je op een weg loopt en bij een splitsing komt. Er zijn twee wegen voor je. De ene weg lijkt aantrekkelijk, zonnig, gemakkelijk, vlak. De andere weg lijkt moeilijk, er hangen dreigende wolken boven, het eerste deel loopt stijl omhoog, het is een nauwe en glibberige weg. Je kunt van geen van beide wegen zien waar ze uitkomen, want ergens in de verte is er een bocht in de weg. Welke weg kies je nu? Het is natuurlijk verleidelijk om de gemakkelijke, zonnige weg te kiezen. Maar wat is er na de bocht?

De vader vertelt nu in zijn wijsheid wat er na de bocht komt, omdat hij dat weet. In het geval van de gemakkelijke weg zijn dat verscheurende leeuwen en beren en bij de moeilijk begaanbare weg is dat een prachtig dal. De vader zegt tegen zijn zoon dat hij niet de weg moet kiezen die naar de verscheurende dieren leidt, maar de weg die naar de rust leidt.

We leven in een tijd dat er niet wordt nagedacht over de toekomst. Het gaat om gemakkelijk te krijgen geld, zoals in het vorige hoofdstuk, en om een gemakkelijk en aangenaam leven hier-en-nu, in dit hoofdstuk. Jonge mensen maken zich geen zorgen over de toekomst. Hier-en-nu en direct genieten, daar gaat het om. Wie dan leeft, wie dan zorgt. Het is de mentaliteit van ‘pluk de dag’ en ‘laten we eten en drinken, want morgen sterven wij’. ‘Natuurlijk is het na de dood over en uit. Mocht er eventueel toch wat zijn, dat zien we dan wel.’

De structuur van dit hoofdstuk is duidelijk en opvallend:

In Sp 2:1-4 houdt de vader zijn zoon enkele voorwaarden voor. De voorwaarden beginnen met het woord “als”.

Als hij aan die voorwaarden voldoet, zijn zegeningen het gevolg. Die zegeningen beginnen met het woord “dan” in de Sp 2:5; 9.

In de Sp 2:12; 16 vertelt de vader van welke twee gevaren zijn zoon gered zal worden als hij naar zijn adviezen luistert.

Het uiteindelijke doel wordt in Sp 2:20 vermeld, wat blijkt uit het woord “opdat” waarmee het vers begint.

In het Hebreeuws is dit hoofdstuk één lange zin die in zes delen verdeeld kan worden:

1. Als je luistert naar de Wijsheid en Haar zoekt (Sp 2:1-4),

2. dan zal de HEERE je wijsheid geven (Sp 2:5-8),

3. en je zult van de kennis genieten en die uitleven (Sp 2:9-11),

4. je zult bewaard worden voor het slechte pad, voor hen die van het kwaad genieten (Sp 2:12-15),

5. en je zult bewaard worden voor de verleiding van gemakkelijke seks (Sp 2:16-19),

6. met als gevolg dat je op de weg van het leven loopt, terwijl de goddelozen op de weg naar beneden, naar de dood, lopen (Sp 2:20-22).

De inhoud van dit hoofdstuk is samen te vatten in het woord ‘bewaring’ of ‘bescherming’.

Als …, dan …

We kunnen onze kinderen op verschillende manieren voor bepaalde zaken waarschuwen of op verschillende manieren bepaalde zaken bij hen aanbevelen om na te jagen. Het hangt namelijk af van onze persoonlijke overtuiging met betrekking tot die zaken. Als we zelf overtuigd zijn, zal dat in onze stem doorklinken. Als we zonder overtuiging spreken, wordt dat ook opgemerkt. We zien hier bij de vader als hij weer tot zijn zoon spreekt, dat hij vol overtuiging spreekt. Hij is na de ernstige woorden van de Wijsheid in het vorige hoofdstuk nog meer gemotiveerd om zijn zoon te doordringen van de waarde van de wijsheid.

Zijn woorden bevatten een indringend beroep op de gezindheid en de inspanning van zijn zoon om wijsheid te verwerven. Hierbij is belangrijk dat de zoon een gezindheid heeft dat hij zonder tegenstribbelen zijn “woorden aanneemt” en zijn “geboden” bij zich “opbergt” (Sp 2:1). De woorden van de vader hebben het gezag van geboden. Het zijn niet slechts aanbevelingen of vrijblijvende adviezen, maar opdrachten.

‘Aannemen’ en ‘opbergen’ betekent dat de woorden en geboden worden aanvaard en opgeslagen voor later gebruik (vgl. Lk 2:19; 51; Ps 119:11). Opbergen is weer sterker dan aannemen en betekent uit het hoofd leren. Het kan niet bij aannemen blijven. De vader kan wel aanbieden en gebieden, maar de zoon moet aannemen en opbergen. Als hij de woorden en geboden die hij van zijn vader hoort, niet aanneemt en opbergt, zal hij hopeloos omkomen in het doolhof van de wereld die vol geweld en verdorvenheid is.

De vader zegt niet dat hij alle antwoorden op de vragen van het leven heeft, maar wijst zijn zoon er wel op waar hij die antwoorden kan vinden en dat is bij “de wijsheid” (Sp 2:2). Hij verwijst daarmee naar de Heer Jezus. Zo is dat ook voor ons met betrekking tot Gods Woord. Het Woord van God is het Woord van Christus. Het is belangrijk dat wij Gods woorden en geboden aannemen en in ons hart opbergen. Dan zal ons geloof geen schipbreuk lijden (1Tm 1:19).

Om de woorden en geboden aan te nemen en op te bergen zijn een open oor en een ontvankelijk hart nodig. De zoon moet met zijn oor acht slaan op de wijsheid, wat betekent dat hij er vol aandacht naar luistert. Het hart is het innerlijk van de mens, van waaruit zijn hele persoon wordt bestuurd. Het hart moet verlangend zijn naar “het inzicht”, dat wil zeggen het vermogen bezitten om te onderscheiden tussen goed en kwaad en dan de keus voor het goede te maken. Door het lezen en in het hart bewaren van dit boek kan dit inzicht verworven worden.

Nadat de juiste houding of gezindheid aan de zoon is voorgehouden, zegt de vader tegen hem dat hij moet roepen “om het verstand” en zijn stem moet laten “klinken om inzicht” (Sp 2:3). Hij laat die opdracht voorafgaan door een versterkend “ja”. Het is van wezenlijk belang dat de zoon dit doet. Het betekent dat hij ervoor moet bidden en dat krachtig moet doen. ‘De stem laten klinken’ is een versterkende vorm van roepen. Het is met luide stem roepen. De zoon zal dat zeker doen als hij de waarde van de wijsheid inziet.

Vervolgens kan de zoon niet met de armen over elkaar op gebedsverhoring gaan zitten wachten. Hij moet zelf aan de slag. De vader spoort hem aan om te ‘zoeken’ en ‘na te speuren’ (Sp 2:4). Dit is de onmisbare voorwaarde om in het bezit van de wijsheid te komen. Zij komt hem niet aanwaaien. Hij moet als een schatgraver zijn die geen enkele moeite schuwt in zijn zoektocht naar “zilver” en “verborgen schatten”. Ten opzichte van de wijsheid moeten wij schatgravers zijn.

De inspanning om wijsheid te vinden is wat we kunnen noemen ‘een oefening in de Godsvrucht’ (1Tm 4:7b). Dat is heel wat meer waard dan lichamelijke oefening (1Tm 4:8). In dit laatste steken veel mensen veel tijd, want ze willen zo graag gezond blijven. Maar de gezondheid van het geestelijk leven is veel belangrijker. En juist daarin wordt zo weinig geïnvesteerd. Als het zoeken naar wijsheid onze grootste vreugde is, is het geen zware opdracht, maar een opdracht die we graag uitvoeren.

Het woord “dan” waarmee Sp 2:5 begint, is het antwoord op het voorwaardelijke “als” van de vorige verzen. Als de zoon doet wat in de vorige verzen staat, dan zal hij krijgen wat in dit vers staat. Hij zal dan “de vreze des HEEREN begrijpen”, dat wil zeggen daar inzicht in krijgen, begrijpen wat dat inhoudt, dat het gaat om een leven tot Gods eer.

Ook zal hij “de kennis van God vinden”, wat betekent dat hij in het bezit ervan komt, waardoor hij Gods wil leert kennen en daarnaar handelt. Hij zal weten hoe hij zijn eerbied voor de HEERE moet uiten in het leven van elke dag. De belofte van het vinden in dit vers wordt verbonden aan het zoeken in Sp 2:4, naar het woord van de Heer Jezus: “Zoekt, en u zult vinden” (Mt 7:7).

Wijsheid die beschermt

De vader heeft zijn zoon in de vorige verzen opgeroepen naar de wijsheid te zoeken. Nu zegt hij dat de HEERE die geeft (Sp 2:6). God is de bron van wijsheid. De zoektocht naar de wijsheid voert naar de HEERE Zelf. Alle wijsheid komt “immers” van Hem. Buiten Hem is er geen wijsheid. Als wij luisteren naar de woorden die Hij spreekt, horen we “kennis en inzicht”, want die komen uit Zijn mond. Luisteren naar de wijsheid is luisteren naar Hem.

Wij zijn verantwoordelijk naar Gods wijsheid in Christus te zoeken. Als we dat met een verlangend hart doen, geeft God die. We vinden hier zowel de kant van onze verantwoordelijkheid als de kant van God. Als wij zoeken, zal God geven (Mt 7:7). Het gaat om het zoeken van wijsheid in het Woord van God, dat is in de woorden die Hij heeft gesproken en vastgelegd. Buiten het Woord van God, los ervan, is geen wijsheid te vinden.

Hij heeft wijsheid in voorraad klaarliggen die Hij bewaart voor ieder die oprecht is en Hem erom vraagt (Sp 2:7). Voor wie in oprechtheid hun weg gaan, is Hij “een schild” (Gn 15:1; Dt 33:29). Hij is hun Beschermer. We zien hier eerst weer de gezindheid (oprecht zijn) en vervolgens de praktijk die bij die gezindheid aansluit (in oprechtheid wandelen).

Hij beschermt hen met het doel dat (“opdat”) zij op de paden die zij bewandelen “het recht in acht nemen” (Sp 2:8). God wil dat de Zijnen handelen in overeenstemming met het recht, met wat recht is voor Hem. Als zij dat doen, heeft dat weer tot gevolg dat Hij hen op hun levensweg bewaart. Dit doet Hij bij “Zijn gunstelingen”, dat zijn de getrouwen van Zijn volk, die trouw zijn aan Hem en Hem in hun leven eren.

De gevolgen zijn weldadig. De zoon zal verstandelijke bekwaamheid en geestelijk inzicht ontwikkelen om “gerechtigheid en recht” en “billijkheid” te onderscheiden (Sp 2:9; vgl. Sp 1:3). ‘Gerechtigheid begrijpen’ wil zeggen dat de zoon begrijpt dat hij God moet geven waar Hij recht op heeft evenals de mensen om hem heen waar zij recht op hebben. ‘Recht begrijpen’ betekent dat hij begrijpt dat hij het juiste moet doen. Als hij het juiste of goede doet, is hij rechtvaardig. ‘Billijkheid’ ziet meer op het innerlijk. Het is de oprechtheid van hart en van daaruit het handelen naar eer en geweten. Als deze kenmerken bij hem aanwezig zijn, zal hij de goede weg kiezen en daarop blijven. “Elk goed spoor” is zowel de goede leefwijze als doen wat tot het goede leidt.

De Sp 2:10-11 verklaren waarom de zoon de goede weg van de vorige verzen kan gaan. Dat is omdat de wijsheid haar intrek in zijn “hart” zal nemen, in het innerlijke leven (Sp 2:10). Als de wijsheid in het hart, de ‘bestuurskamer’ van het leven, woont, worden de juiste keuzes gemaakt en wordt steeds het goede spoor gekozen waarop naar de normen van gerechtigheid, recht en billijkheid (Sp 2:9) wordt geleefd.

De kennis zal voor de “ziel”, wat meer op het gevoelsleven slaat, aangenaam zijn. Als iemand wijsheid in zijn hart heeft, heeft dat direct invloed op wat voor de ziel aangenaam is. In de ziel is een groot verlangen naar groeien in de kennis van God, om Zijn wil te kennen en te doen. Er is begeerte naar de onvervalste redelijke melk van het Woord van God (1Pt 2:2), omdat de smaak ervan zo aangenaam is.

Als er wijsheid in het hart is en de kennis aangenaam is voor de ziel, zullen “bedachtzaamheid” en “inzicht” of onderscheidingsvermogen hun beschermende rol kunnen vervullen (Sp 2:11; vgl. Sp 1:4-5). De kracht van deze deugden is namelijk waken en beschermen. Wie bedachtzaam is en inzicht heeft, zal ervoor bewaard blijven een verkeerde weg te gaan of zich tot zonde te laten verleiden. Spontaniteit wordt in onze tijd als een deugd gekwalificeerd, maar vaak is deze eigenschap een bron van ellende. Bedachtzaamheid is wat anders dan besluiteloosheid of aarzeling. Het houdt goed overleg met de Heer en met anderen in, om vervolgens met overtuiging te handelen.

De vader vertelt zijn zoon in de volgende verzen wat de verkeerde weg is (Sp 2:12-15) en hoe de verleiding tot zonde tot hem komt (Sp 2:16-19).

Copyright information for DutKingComments