‏ Proverbs 26:24-25

Huichelarij

Iemand kan een toespraak houden met “brandende lippen”, dat wil zeggen een toespraak die brandt van liefde, terwijl zijn woorden de kwade plannen van zijn “boosaardig hart” camoufleren (Sp 26:23). In een vurige rede zegt zo iemand dingen die aangenaam zijn, maar ze bedekken alleen zijn slechte karakter en zijn boze motieven van het smeden van kwaad.

De wijze vergelijkt een dergelijke hypocriete toespraak met “een potscherf” die is “overtrokken met schuim van zilver”. Het overtrekken van een potscherf met wat op zilver lijkt, maakt dat de potscherf schitterend lijkt, helemaal anders dan de klei die het in werkelijkheid is. Ook het zilver is nep, want het is schuim ofwel zilverafval (vgl. Lk 11:39; Mt 23:27).

Sp 26:24 zegt in andere bewoordingen wat in Sp 26:23 al is gezegd. Dat gebeurt om er geen misverstand over te laten bestaan hoe misleidend een fraai uiterlijk kan zijn als bedekking voor een verdorven innerlijk. In het boosaardige hart van Sp 26:23 gaat “haat” schuil. “Wie haat draagt”, kan mooie en vriendelijke dingen zeggen, maar hij “veinst met zijn lippen”. Veinzen is huichelen of vermommen, zich anders voordoen dan men is. De haat wordt ‘gedragen’, wat aangeeft dat die overal mee naar toe wordt genomen.

De manier waarop Joab Amasa benaderde en vervolgens doodde, illustreert dit vers (2Sm 20:9-10). Het is een waarschuwing ons niet te laten misleiden door wat we zien of horen. In een Godvijandige wereld moet de christen niet in goedgelovigheid zijn weg gaan, maar met voorzichtigheid (Mt 10:16). Nehemia was niet goedgelovig toen zijn vijanden hem in de val wilden laten lopen (Ne 6:1-4).

Sp 26:25 sluit direct aan op Sp 26:24. Salomo waarschuwt zijn zoon om een huichelaar niet te geloven al spreekt hij “met vriendelijke stem”. Achter zijn vriendelijke stem gaat namelijk een hart schuil waarin “zeven gruwelen” zijn. Het zal grote scherpzinnigheid en wijsheid vragen om te onderscheiden of iemand wel of niet geloofd kan worden. Dit vers kan een persoon in gedachten hebben die al heeft bewezen onbetrouwbaar te zijn, maar die nu woorden gebruikt om zijn kwade plannen te verbergen en in daden om te zetten.

‘Zeven gruwelen’ geeft aan dat deze persoon volledig, door en door, verdorven is. Elke soort van verderf en geweld is in hem aanwezig. De hater bedenkt die gruwelen in zijn hart, hij overlegt gruwelijke en afschuwelijke daden die nu nog plannen zijn en die gericht zijn tegen hem tot wie hij met vriendelijke stem spreekt. Zijn hart is een opslagplaats van gruwelen. De satan is het prototype van een dergelijke persoon, maar er zijn ook mensen die hierin veel op hem lijken.

Om achter een vriendelijke stem zeven gruwelen te kunnen ontdekken is afhankelijkheid van de Heer nodig. Als we iets horen van iemand die we niet kennen of van iemand die bekend staat als onbetrouwbaar, moeten we de Heer vragen of hij de ware bedoelingen duidelijk wil maken. Die worden in elk geval duidelijk als die ‘vriendelijke stem’ dingen zegt die tegen het Woord van God ingaan, zoals we zien in het gesprek tussen de satan en Eva.

Ook al blijft “haat” een zekere tijd onopgemerkt omdat die zich “hult … in bedrog”, er komt onherroepelijk een moment dat dit kwaad wordt geopenbaard (Sp 26:26). De plaats waar dat gebeurt, is “de gemeente”. ‘De gemeente’ is elke bijeenkomst van mensen die voor een bepaald doel bij elkaar zijn geroepen. In dit geval kunnen we misschien aan een rechtszaak denken.

Het is ook toe te passen op de gemeente van God, waarin God bekendmaakt dat er kwaad aanwezig is. Uiteindelijk zal alle kwaad geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus (2Ko 5:10). Er is namelijk “niets bedekt dat niet ontdekt, en verborgen dat niet bekend zal worden” (Lk 12:2).

Wie een ander in het ongeluk wil storten, zal vaak ervaren dat hij zelf in het ongeluk wordt gestort dat hij voor die ander had uitgedacht (Sp 26:27; Ps 7:16-17; Ps 9:16; Ps 10:2). Het graven van een kuil en het verrollen van een steen vergen inspanning. Het gaat om iemand die er veel werk van maakt om een ander in het ongeluk te storten. Maar “wie een kuil graaft, zal erin vallen” (Pr 10:8). En wie een steen verrolt om die op een ander te laten neerkomen, zal er zelf onder terechtkomen als de steen plotseling terugrolt. Het is de wetmatigheid van zaaien en oogsten, want “wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gl 6:7b).

Abimelech, die zeventig man op één steen doodde, werd zelf door een stuk van een molensteen gedood dat door een vrouw op zijn hoofd werd gegooid (Ri 9:5; 18; 53). Iemand wordt gemeten met de maat van de ongerechtigheid waarmee hij zelf heeft gemeten, zodat aan hem Gods gerechtigheid wordt voltrokken (vgl. Ri 1:6-7). Andere geschiedenissen die dit vers illustreren vinden we in wat er met Haman gebeurde die voor Mordechai een galg had laten oprichten en wat er met de aanklagers van Daniel gebeurde die hem in de leeuwenkuil hadden laten werpen (Es 7:10; Dn 6:24-28).

De reden waarom iemand anderen kwetst met zijn “valse tong”, dat wil zeggen met zijn leugens, is omdat hij hen haat (Sp 26:28). Hij wordt door haat gedreven. Zijn valse tong bevindt zich in “een gladde mond”, dat wil zeggen dat hij vleiende woorden spreekt. Dit is het duidelijkst zichtbaar in de manier waarop de satan Eva benadert. Zo werkt de satan nog steeds door zijn talloze instrumenten, mensen die hem als vader hebben. Hij is de vader van de leugen die verderf brengt. Zijn aard is aanwezig in zijn volgelingen en komt in hen tot uiting. In de politiek zien en horen we daarvan regelmatig staaltjes.

Al deze spreuken over huichelarij leren krachtig hoezeer de God van de waarheid elke poging om te misleiden haat. Ze waarschuwen ons tegen de gewenning aan de geringste afwijkingen van de waarheid en enig gebrek aan oprechtheid in ons spreken. Afwijkingen van de waarheid en gebrek aan oprechtheid zijn volstrekt onverenigbaar met de christelijke belijdenis.

Copyright information for DutKingComments