Proverbs 28:25
Hebzucht
Het gaat in Sp 28:24 verder dan het niet voldoen aan de plicht om voor de ouders te zorgen (Sp 19:26). Er is sprake van iemand die “zijn vader of zijn moeder berooft” en dan ook nog zonder enig schaamrood of schuldgevoel durft te beweren: “Het is geen overtreding.” Is het mogelijk om nog dieper te zakken? De persoon over wie het hier gaat, is iemand bij wie de meest elementaire vorm van natuurlijke liefde is verdwenen, dat is de liefde voor de ouders. Het gezelschap waarin hij verkeert, is dat “van een verderfelijk man”.Wie rooft van zijn ouders, ongeacht hoe hij het probeert te rechtvaardigen, is een verderver. Hij grijpt vooruit op wat hij bij hun overlijden zal erven. Daarop kan hij niet wachten. Hij wil proberen om voortijdig de controle over het bezit van zijn ouders te krijgen. Daarvoor maakt hij gebruik van een vorm van psychische druk of zelfs lichamelijk geweld. Zijn redenering is dat de erfenis op zekere dag toch van hem is. Niemand hoeft hem van een overtreding te beschuldigen, vindt hij. Een dergelijk mens is geestelijk verwant aan de farizeeën die voor het beroven van vader en moeder ook listige methoden hadden uitgedacht (Mt 15:1-9; Mk 7:6-13). Zij zeiden tegen de mensen dat ze als een soort toverspreuk het woord “korban” moesten uitspreken over een geldbedrag dat feitelijk tot ondersteuning van de ouders diende. Daardoor werd dat geldbedrag heilig verklaard en was het geen zonde als het aan hen, de farizeeën, werd gegeven. Zo spekten deze verdorven lieden hun eigen zak. De Heer Jezus veroordeelt hen voor deze huichelarij in scherpe bewoordingen. Sp 28:24 ziet op de sfeer van de familie, Sp 28:25 heeft betrekking op de hele maatschappij. “Wie hebzuchtig is” (Sp 28:25), gelooft dat geluk verbonden is aan bezittingen. Daarom gaan daar al zijn verlangens naar uit en zet hij zich ervoor in zoveel mogelijk bijeen te schrapen. Hij is een grote egoïst en vaak ook meedogenloos. Om zijn hebzucht te bevredigen gaat hij over lijken. Waar hij ook komt, “verwekt” hij “ruzie”. Hij houdt met niemand rekening en denkt alleen aan zichzelf. Zijn houding en handelingen veroorzaken ruzie omdat mensen hem niet lang dulden. Tegenover de onrust die door de eerste versregel heen klinkt, is de tweede versregel een oase van rust. Het woord “maar” leidt de tegenstelling in. “Wie op de HEERE vertrouwt” voor de tijdelijke en de eeuwige dingen, “wordt verzadigd”. Vertrouwen op de HEERE doet de hebzucht teniet. Er is geen behoefte aan meer aards bezit, er is geen ruimte voor hebzucht. God voorziet in alle behoeften van wie op Hem vertrouwt. Dat is de verzadiging die iemand vult. Voor de aardse omstandigheden is verzadiging het tevreden zijn met “voedsel en kleding” (1Tm 6:8).
Copyright information for
DutKingComments