‏ Proverbs 6:20-35

Wat bewaart voor een slechte vrouw

Na het onderwijs over verschillende onderwerpen in de Sp 6:1-19 gaat de vader vanaf Sp 6:20 door met onderwijs over de zonde van hoererij waarmee hij in Spreuken 5 is begonnen. Dit onderwijs loopt door tot en met Spreuken 7. Hij beschrijft twee nieuwe aspecten van die zonde. In Spreuken 2 spreekt hij over de verhouding tussen de hoer en haar man en in Spreuken 5 belicht hij de verhouding tussen de overspelige man en diens eigen vrouw. In de nu volgende verzen stelt hij de verhouding aan de kaak tussen de man van de overspelige vrouw en zijn zoon als hij met de overspelige vrouw overspel pleegt. Zijn zoon zal in geval van overspel met die man te maken krijgen.

De vader is heel praktisch. Overspel is niet alleen een zaak waarover de gemeente tucht moet uitoefenen. Dat is een belangrijk aspect, maar er zijn meer aspecten aan deze zonde verbonden. Zoals we eerder hebben gezien, spreekt de vader over de financiële gevolgen van overspel. Een ander praktisch aspect is dat de zoon met de man van die vrouw te maken zal krijgen. Daarover gaat hij nu spreken.

Voordat hij dat doet, stelt hij de zoon eerst het belang en de schoonheid van het gebod van de vader en het onderricht van de moeder voor (Sp 6:20). Dit onderstreept opnieuw het belang van het onderwijs dat thuis door vader en moeder wordt gegeven. Vader en moeder voeden samen de kinderen op. Als de kinderen naar hun onderwijs luisteren, zal hen dat bewaren voor een immoreel leven.

Om deze reden dringt de vader erop aan dat zijn zoon het gebod en het onderricht “voortdurend” op zijn “hart” bindt (Sp 6:21). Als het hart de bewaarplaats is van het onderwijs van de ouders, zal dat zijn beschermende functie kunnen uitoefenen op de handelingen en wegen van de jonge mens. Hij moet ze ook om zijn hals hangen (vgl. Sp 3:3; Sp 7:3). Dat zal hem ervoor bewaren zijn hoofd te draaien naar een mooie, slechte vrouw om haar aandacht te geven.

Het totale leven van de jonge mens zal erdoor worden bestuurd (Sp 6:22). Het leidt hem als hij “[op weg] gaat”, het waakt over hem als hij “neerligt” en het spreekt tot hem als hij “ontwaakt”. Het is een samenvatting van alles wat hij doet (Dt 6:7; Dt 11:19). ´Op weg gaan´ is de dagelijkse activiteit. ‘Neerliggen’ doet hij na zijn dagelijkse activiteiten. Nadat hij zich heeft neergelegd, ‘ontwaakt’ hij om weer ‘op weg te gaan’. Maar voordat hij gaat, is het belangrijk om raad te vragen voor de komende dag en het gebod tot zijn hart te laten spreken. We kunnen dit toepassen op het houden van ‘stille tijd’ voor het lezen van Gods Woord.

Het “gebod” van de vader (Sp 6:20a) en het “onderricht” van de moeder (Sp 6:20b) werken als “een lamp” en “een licht” (Sp 6:23; Ps 19:9b; Ps 119:130). Het maakt dingen duidelijk en openbaar, het laat zien wat goed en wat verkeerd is, zodat we weten wat we moeten doen. De “bestraffingen [en] vermaningen” die bij de opvoeding horen, zijn een weg die naar het “leven” leidt. Wie de terechtwijzingen opvolgt, bereikt het leven.

Licht en leven horen bij elkaar. Ze worden in het Nieuwe Testament verdiept (Jh 1:4-5). Het Woord van God is een lamp en een licht (Ps 119:105). Een lamp verlicht de volgende stap; het licht schijnt ver vooruit, over de hele weg. De lamp en het licht corrigeren wat verkeerd is en voeden op in wat juist is. Als we de Heer Jezus volgen, zullen we niet in de duisternis wandelen, maar zullen we het licht van het leven hebben (Jh 8:12).

Het Woord geeft leiding en bescherming. Hier gaat het er vooral om dat het Woord de zoon zal bewaren voor en beschermen tegen de slechte, overspelige vrouw als hij luistert naar het gebod en het onderricht (Sp 6:24). De jongeling zal zich dan niet door de gladde en vleiende tong van deze slechte vrouw laten misleiden en verleiden (Sp 2:16). Zij is “een onbekende”, iemand die niet van of voor hem is, maar aan een ander toebehoort.

Neem geen vuur in je boezem

De eerste waarschuwing voor de slechte, onbekende vrouw betreft het hart van de jongeman (Sp 6:25), “want daaruit zijn de uitingen van het leven” (Sp 4:23). In het hart wordt de verzoeking geboren (Jk 1:14-15). Hij mag niet toelaten dat in zijn hart de begeerte postvat vanwege de schoonheid van die vrouw. Immoreel handelen begint met een begerige blik (2Sm 11:2; 2Sm 13:1-14).

Zodra een dergelijke begeerte de kop wil opsteken, moet die direct worden geoordeeld. Wie de begeerte koestert, zondigt en begaat de daad van overspel (Mt 5:28). Daarom moet hij niet naar haar ogen kijken, want die werken als touwen waarmee hij gebonden kan worden. Voor het begaan van de zonde van overspel moet een hoge prijs worden betaald (Sp 6:26). Het brengt tot de diepste armoede, “een homp brood”, en zelfs tot doodsgevaar: er wordt gejaagd op zijn “kostbare ziel”.

Er is hier sprake van twee soorten slechte vrouwen. Er is “een vrouw die een hoer is”, dat is iemand die haar verdorven ‘diensten’ aanbiedt om het geld. Wie zich met haar inlaat, verarmt erdoor. Er is ook “de vrouw van een [getrouwde] man”. Zij is uitgekeken op haar man en zoekt iemand anders voor seksuele bevrediging. Zich met haar inlaten is nog gevaarlijker dan zich inlaten met een hoer, want wie zich met haar inlaat, is zijn leven niet meer zeker. Hij is volledig in haar macht. Daarbij komt dat de jaloerse echtgenoot op zijn “kostbare ziel” zal jagen om hem te doden. De vrouw zal hem met een stalen gezicht aan haar jaloerse echtgenoot overleveren (vgl. Gn 39:16-20).

De vreemde vrouw moet worden gemeden als vuur (Sp 6:27-28). De kleren van wie zich toch met haar inlaat, zullen in brand vliegen (Sp 6:27). Toegepast wil dat zeggen dat het gedrag van de hoereerder en overspeler, zijn aanzien en waardigheid, waarvan de kleren spreken, verachtelijk wordt (Gn 38:13-18). Er hangt niet alleen een ‘brandlucht’ aan, wat soms even zo lijkt, maar zijn hele gedrag en waardigheid zijn verdwenen. Hij wordt veracht.

Iemand zal niet zo dom zijn om op gloeiende kolen te lopen en dan te denken dat zijn voeten niet verbranden (Sp 6:28). ‘Lopen’ wijst op een herhaaldelijk gebeuren; het gaat niet om iets wat incidenteel gebeurt. Het ziet op doorgaand seksueel contact, op iemand die een hoerenloper is. Het is onmogelijk zoiets te doen zonder zichzelf te beschadigen. Dit past de vader toe op wat er gebeurt als zijn zoon zich inlaat met de vrouw van een andere man. Hij moet dan de gevolgen dragen. Daaraan valt niet te ontkomen. Het zijn de ‘natuurwetten’ van hoererij. Aan het einde wacht het verderf.

In Sp 6:29 geeft de vader de slotsom. Het naar de vrouw van zijn naaste gaan heeft de betekenis van seksuele omgang met haar hebben. Dezelfde betekenis heeft het aanraken van haar. Wie zo intiem met de vrouw van een ander is, wie overspel pleegt met de vrouw van zijn naaste, blijft niet ongestraft. De straf voor de overspeler is onvermijdelijk.

Er is geen losgeld voor overspel

In de Sp 6:30-31 wordt de zonde van overspel vergeleken met de zonde van stelen. Als een dief steelt om zijn honger te stillen, is daar begrip voor, hoewel het verkeerd is wat hij doet (Sp 6:30). Als ze hem te pakken krijgen, moet hij zwaar boeten voor zijn misdaad (Sp 6:31; Ex 22:1; Lk 19:8). Het kan hem zijn hele bezit kosten. Maar als hij zijn schuld heeft voldaan, is hij weer een vrij man.

Bij iemand die overspel pleegt, ligt het totaal anders (Sp 6:32). Voor iemand die steelt omdat hij honger heeft, is begrip, maar voor iemand die de vrouw van een ander ‘steelt’, is nooit begrip. De jongeman had bij ‘honger’ naar zijn eigen vrouw kunnen gaan. Hij zit niet zonder brood, maar “zonder verstand”, of zoals er letterlijk staat, hem ontbreekt het hart, hij heeft gebrek aan hart. Wat hij doet, lijkt op genot, maar het is zelfmoord. Hij “richt zijn ziel te gronde”.

Overspel verschaft hem een kortstondig ‘plezier’, maar wat hij vindt, is “plaag en schande” en een “smaad” die niet uitgewist kan worden (Sp 6:33). Het is onmogelijk ongestraft te blijven. Er blijft alleen wraak over. Er is niets wat die smaad kan wegnemen. Het is een hatelijke zonde voor God en er zijn ook afschuwelijke gevolgen voor de betrokkenen. Zo praktisch is de vader, zo praktisch is de Schrift.

Het woord dat in Sp 6:29 is vertaald met “aanraakt”, is in dit vers vertaald met “plaag”. We zien hier dat de relatie tussen de zonde en de straf wordt getoond door een Hebreeuwse woordspeling. Wie een overspelige vrouw liefkozend aanraakt, zal hard aangeraakt worden door de plagen die over hem zullen komen.

Hij krijgt te maken met een in jaloersheid ontstoken man die woedend op hem is (Sp 6:34). Het medelijden dat er kan zijn voor een dief die uit honger steelt, ontbreekt volledig voor een echtbreker bij de man met wiens vrouw hij overspel heeft gepleegd. Op de dag van de wraak, dat is de dag dat hij het overspel ontdekt, is wraak het enige waarin hij genoegdoening kan vinden. De man die met zijn vrouw overspel heeft gepleegd, moet geoordeeld worden.

In tegenstelling tot de dief kan de overspeler of echtbreker niets vergoeden voor zijn zonde (Sp 6:35). De jaloerse echtgenoot accepteert geen enkele compensatie. Hoe groot het bedrag ook zou zijn, deze zaak is niet met geld af te kopen. De overspeler kan niets doen om goed te maken wat hij heeft gedaan. Hij kan zijn zonde niet terugdraaien. Hij moet de rest van zijn leven met die zonde leven, als hij tenminste in leven blijft en niet door de jaloerse man wordt gedood.

Copyright information for DutKingComments