Proverbs 8:1-6

Waar en tot wie de Wijsheid roept

Nadat de verleidende en misleidende vreemde vrouw aan het woord is geweest (Sp 7:6-23), verheft nu de “Wijsheid” Haar stem (Sp 8:1; vgl. Sp 1:20-22). De Wijsheid wordt hier weer als een Goddelijk Persoon voorgesteld. De Wijsheid is Christus. Hetzelfde geldt voor “Inzicht”. Ook dat is een personificatie van Christus. De Sp 8:1-21 wijzen op de Heer Jezus. Hij heeft in Zijn leven als de Wijsheid tot de mensen geroepen en als het Inzicht Zijn stem tot hen laten klinken. Nu Hij in de hemel is, doet Hij dat door Zijn dienaren.

De vragende vorm waarin Sp 8:1 staat, benadrukt het feit dat niemand een geldig excuus heeft om de oproep van de Wijsheid of het Inzicht te negeren. Het antwoord op de vraag kan niet anders dan bevestigend zijn. Niemand kan zich aan Haar roepstem onttrekken, want die dringt tot iedereen door. Ze spreekt niet geheimzinnig, in het donker, zoals de overspelige vrouw in Spreuken 7, maar “roept” luid en “laat … Haar stem klinken”. ‘Roepen’ en ‘de stem laten klinken’ hebben beide de betekenis van de stem verheffen. We zien in dit vers weer het Hebreeuwse parallellisme, waarbij de tweede regel de eerste regel met andere woorden bevestigt.

De plaatsen waar Ze staat, zijn met zorg uitgekozen. Het zijn plaatsen waar Ze door iedereen gezien kan worden, “op de top van hoogten”, en waar veel mensen uit allerlei richtingen aanwezig zijn, “langs de weg” en “[op] een kruispunt van paden” (Sp 8:2). Ze laat Haar stem ook horen “terzijde van de poorten, voor aan de stad” (Sp 8:3). Dat zijn de plaatsen waar handel wordt gedreven en recht wordt gesproken, waar gewoonlijk daarom ook veel mensen zijn. Iedereen die de stad ingaat of uitgaat, hoort Haar. Ze staat ook “[bij] de ingangen van de deuren”, waarbij we kunnen denken aan de tempeldeuren of de deuren van de huizen. Ze is overal waar mensen zijn.

Ze roept tot de “mannen” en Haar stem klinkt “tot de mensenkinderen” (Sp 8:4). Iedereen wordt aangesproken. De Wijsheid richt Zich niet slechts tot een uitverkoren groepje intellectuelen of godsdienstig ingewijden alsof Zij alleen ‘op niveau’ zou willen praten. Nee, Ze is voor iedereen beschikbaar en sluit niemand buiten. Het is ermee als met de zendingsopdracht om wereldwijd het evangelie te verkondigen en daarmee zonder uitzondering ieder mens te bereiken (vgl. Mk 16:15).

Alle mensen weten wel wat goed en kwaad is. Ze doen echter niet het goede, maar het kwade. Dat houdt de Wijsheid alle mensen voor. Niemand die zich voor de rechterstoel van Christus moet verantwoorden, zal kunnen zeggen: ‘Ik wist het niet.’

De Wijsheid richt Zich te midden van alle mensen met een speciaal woord tot “onverstandigen … en dwazen” (Sp 8:5). Zij hebben Haar het meest nodig en zijn het meest geneigd Haar te negeren. In Haar genade zegt Ze tot de onverstandigen, de dommeriken, dat zij toch “[met] schranderheid” zullen begrijpen waar het in het leven om gaat. Ze wil dat zij zich bekeren van hun domheid en Haar in hun leven toelaten. Dan zullen ze leven en niet omkomen.

Hetzelfde geldt voor de dwazen. De dwazen zijn al veel verder van de Wijsheid verwijderd dan de onverstandigen. Toch betrekt de Wijsheid ook hen in Haar oproep. Het is nog niet te laat om “[met] verstand” te gaan begrijpen, dat wil zeggen om hun dwaasheid in te zien en bij zinnen te komen. Als ze tot zichzelf komen, zullen ze inzien en er inzicht in krijgen dat ze het oordeel tegemoet lopen en zich bekeren.

Wat de Wijsheid roept

De Wijsheid roept alle mensen op om naar Haar te luisteren (Sp 8:6). Zij is er voor iedereen. Er is geen bijzondere intelligentie nodig om te begrijpen wat Zij zegt, maar een gewillig hart. De inhoud van haar woorden is van de grootste zuiverheid en bijzonder waardevol. Wat Zij zegt, zijn “vorstelijke dingen”. Het zijn verheven dingen, dingen van uitstekende kwaliteit en van een edel, hoogstaand karakter. Als Ze Haar lippen opent, laat Ze horen “wat billijk is”, dat wil zeggen wat oprecht en terecht is.

Voorafgegaan door een bekrachtigend “ja” zegt Ze: “Mijn gehemelte zal waarheid tot uiting brengen” (Sp 8:7). Ze spreekt de waarheid, dat wil zeggen Gods waarheid, over alle dingen. Als de hoer de jongeling voorhoudt hoe haar slaapkamer er uitziet en hoe het er ruikt (Sp 7:16-17), liegt ze hem niets voor, maar spreekt ze daarover de waarheid. Het is echter niet Gods waarheid. In het licht van Gods waarheid kunnen mensen weten hoe de dingen zijn, of ze goed of slecht zijn, en hoe ze verband met elkaar houden.

Tegenover de waarheid die de Wijsheid spreekt, staat dan ook niet de onwaarheid of de leugen, maar de “goddeloosheid”. “Goddeloosheid” betekent dat er zonder God wordt geleefd, dat er met Hem geen rekening wordt gehouden. Voor de lippen van de Wijsheid is het spreken van goddeloosheid daarom ook “een gruwel”.

Het is van het grootste belang om naar de waarheid uit de mond van de Wijsheid te luisteren. “Alle woorden” die Zij spreekt, “zijn in gerechtigheid [gesproken]” (Sp 8:8). Je kunt elk van Haar woorden absoluut vertrouwen. Het zijn woorden die aan ieder mens en elke zaak recht doen en mensen op de rechte weg leiden. In Haar woorden is niets van het tegenovergestelde aanwezig. Er is absoluut “niets verdraaids of slinks in”, niets wat tegen de waarheid van de Schrift ingaat of in strijd is met de gezonde leer.

Wie de juiste gezindheid heeft, begrijpt dat Haar woorden “oprecht” zijn (Sp 8:9). Wie al op het pad van de wijsheid wandelt, is nog beter in staat Haar te begrijpen. Oprechtheid is nodig om de wijsheid te begrijpen, en niet intelligentie, geleerdheid of slimheid. De juistheid van Haar woorden wordt begrepen door allen die ernaar verlangen om kennis te vinden.

Copyright information for DutKingComments