Psalms 105:3

Inleiding

In deze psalm wordt verteld wat de HEERE heeft gedaan om Zijn verbond met Abraham te vervullen. De psalmist beschrijft de grote machtsdaden van God bij de oorsprong van Zijn volk, daden die het volk in dankbare herinnering moet houden. Hij bezingt de trouw van de HEERE tegenover Zijn volk.

In Psalm 104 vinden we de heerlijkheid van de HEERE in verbinding met de schepping. In Psalmen 105-106 vinden we de heerlijkheid van de HEERE in verbinding met Zijn volk Israël. Psalm 105 beschrijft de wegen van de HEERE met Zijn volk vóór de wet van Sinaï, dat wil zeggen de wegen van Gods genade. De basis van die wegen is het verbond dat Hij met Abraham heeft gesloten.

Een voorbeeld van de wegen van Gods genade zien we in de familie van Johannes de doper in het evangelie naar Lukas, dat wel het evangelie van Gods genade kan worden genoemd. De naam van zijn moeder is Elisabeth, dat betekent God heeft beloofd (verbond). De naam van zijn vader is Zacharia, dat betekent de HEERE heeft zich herinnerd. De naam van hun zoon, Johannes, betekent de HEERE is genadig. Dat betekent dat de trouw van de HEERE aan Zijn verbond alleen mogelijk is langs de weg van Zijn genade, door de Middelaar Die het bloed van het nieuwe verbond heeft vergoten. Dat herkennen we hier in Psalm 105.

De psalm begint bij het begin van de geschiedenis van Israël en eindigt met de intocht van het volk in het beloofde land. We vinden deze wegen beschreven in het gedeelte vanaf Genesis 15 tot Exodus 17. Over de zonden en afwijkingen van Gods volk wordt met geen woord gerept. Het gaat in Psalm 105 alleen over wat God heeft gedaan. Het overblijfsel van het volk wordt ten slotte ingevoerd in het beloofde land (Ps 105:44-45).

Psalm 106 beschrijft de wegen van de HEERE met Zijn volk na de wet op Sinaï, dat wil zeggen het falen van het volk door hun opstand en zonden. In die psalm wordt de periode die in Psalm 105 wordt beschreven, overgeslagen.

We kunnen het verschil tussen de beide psalmen vergelijken met het verschil tussen de boeken Kronieken en Koningen. In de boeken Kronieken ligt de nadruk op de genade van God en in de boeken Koningen wordt de (falende) verantwoordelijkheid van de mens, het volk Israël, onderstreept.

De geschiedenis van Gods genade voor Israël, die in Psalm 105 wordt beschreven, is de geschiedenis van Abraham (Ps 105:7-15), Jozef (Ps 105:16-22) en Mozes (Ps 105:23-43). Vergelijk de toespraak van Stéfanus in Handelingen 7 waarin hij ook spreekt over de geschiedenis van Abraham (Hd 7:2-8), Jozef (Hd 7:9-16) en Mozes (Hd 7:17-43). In Psalm 105 vinden we in verhaal van Abraham de belofte van Gods genade, in Jozef de bron van Gods genade, namelijk het lijden van Christus en in Mozes de uitwerking van Gods genade, de verlossing van het volk.

Activiteiten van Gods volk

In 1 Kronieken 16 kunnen we de woorden van de Ps 105:1-15 van deze psalm bijna woordelijk terugvinden. Daar worden de hier gebruikte woorden aan David toegeschreven (1Kr 16:7-22). Dat er geen dichter van deze psalm wordt genoemd, legt nog sterker de nadruk op de inhoud ervan als de uiting van elk gelovig hart. In deze verzen worden eerst de activiteiten genoemd waartoe Gods volk wordt opgeroepen (Ps 105:1-6; 1Kr 16:8-13) en daarna de beloften van God (Ps 105:7-15; 1Kr 16:14-22).

Als we de Ps 105:1-6 lezen, zien we tot welke activiteiten het volk als nakomelingen van Israël en Jakob wordt opgeroepen. De activiteiten bestaan uit loven, aanroepen, bekendmaken (Ps 105:1), zingen, psalmen zingen, aandachtig spreken (Ps 105:2), beroemen, verblijden (Ps 105:3), vragen, zoeken (Ps 105:4), denken (Ps 105:5).

De psalmist begint met op te roepen de HEERE, de God van het verbond, te loven (Ps 105:1). Vervolgens zegt hij dat Gods volk Zijn Naam moet aanroepen, dat wil zeggen Zijn Naam vermelden als zij spreken over Zijn wonderdaden. Dat kunnen alleen zij doen die met Hem in een verbondsrelatie staan. Deze verbinding met God heeft ook een aspect naar buiten, naar de volken om hen heen. “Onder de volken” moet Gods volk getuigenis geven van Gods daden. We zien in dit vers dat het volk “een heilig priesterdom” naar God toe is (Ps 105:1a; 1Pt 2:5) en dat het tevens “een koninklijk priesterdom” naar de volken om hen heen is (Ps 105:1b; 1Pt 2:9).

In al deze activiteiten worden de wonderdaden van de HEERE tot voorwerp van het lied gemaakt en worden de daden uitgestald waarin Hij Zich openbaart, ook tegenover de volken. Wij mogen daarbij bedenken dat voor ons dit alles ver overtroffen wordt door de wonderdaden van de Heer Jezus bij Zijn komst in het vlees, Zijn werk op het kruis, Zijn opstanding en Zijn verheerlijking. Wat een aanleidingen voor ons om dat alles in aanbidding ‘uit te stallen’ voor God!

Gods volk heeft alle reden om voor Hem te zingen en dat te doen met psalmen (Ps 105:2). Psalmen zingen is zingen onder begeleiding van muziekinstrumenten. Daarop sluit de volgende oproep aan: ze moeten “aandachtig van al Zijn wonderen” spreken. God heeft zoveel wonderen voor Zijn volk gedaan. Verderop in de psalm worden er meerdere genoemd. ‘Aandachtig spreken’ houdt in dat ze over Gods wonderen nadenken en daarvan getuigen (vgl. Ps 77:12-13).

De roem van het volk ligt “in Zijn heilige Naam” (Ps 105:3). Gods Naam is heilig. Zo heeft Hij Zich bekendgemaakt (Ex 3:15). Dat zij met Hem verbonden zijn, of beter gezegd, dat Hij hen met Zich heeft verbonden, is alleen Zijn werk. Zij zijn door Hem en voor Hem geheiligd. Er is niets aan henzelf te danken. Het hart dat vol is van de HEERE, “zoekt de HEERE” (Ps 105:3b), “vraagt naar de HEERE” (Ps 105:4a) en “zoekt Zijn aangezicht” (Ps 105:4b). God is de bron van blijdschap. Zijn daden zijn een oorzaak van blijdschap.

De oproep “vraag naar de HEERE en Zijn kracht” (Ps 105:4) is de oproep om Hem en Zijn kracht te hulp te roepen. Wie naar de HEERE vraagt, vraagt ook naar “Zijn kracht” die zichtbaar is geworden in zijn verlossing. God heeft Zijn kracht ten gunste van hem getoond. Het gevolg daar weer van is het verlangen om “Zijn aangezicht voortdurend” te zoeken, dat wil zeggen voortdurend te leven in Zijn tegenwoordigheid. Hulp vragen bij de HEERE is niet maar op afstand iets vragen, het is Zijn aangezicht zoeken, dat wil zeggen dat Hij Zelf met Zijn kracht bij ons komt (vgl. Ps 23:4; Ps 27:8-9; Fp 3:10; Ef 1:19-20).

Het laatste waartoe Gods volk hier wordt opgeroepen, is te denken “aan Zijn wonderen die Hij gedaan heeft, aan Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond” (Ps 105:5). De wonderen die Hij heeft gedaan zijn stuk voor stuk waard om aan te denken en die te bewonderen. Wonderen zijn gebeurtenissen die verwondering bewerken. De psalmist noemt er twee aspecten van: Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond.

Deze wonderen zijn tekenen, dat wil zeggen wonderen met een betekenis, met een boodschap. In dit geval houdt het wonder in dat God achter de boodschap van Mozes stond. Deze tekenen zijn een bekrachtiging, een zegel, voor de boodschap die gebracht wordt (vgl. Mk 16:20). Deze wonderen zijn ook oordelen, dat wil zeggen dat God op een wonderlijke wijze de vijanden en hun goden verslaat. Hij heeft met Zijn mond Zijn oordelen over de vijanden uitgesproken. Daarom heeft Zijn volk niets van hen te vrezen.

De oproep tot al deze activiteiten wordt gedaan aan een volk dat in een bijzondere relatie tot Hem staat. Die relatie wordt gegeven in twee namen met elk een andere toevoeging. Ze zijn “nakomelingen van Abraham”, waaraan wordt toegevoegd “Zijn dienaar” (Ps 105:6a). Met de aartsvader Abraham begint de geschiedenis van het volk, een volk dat gesteld is om God te dienen.

Ze zijn ook “kinderen van Jakob”, waaraan wordt toegevoegd “Zijn uitverkorenen” (Ps 105:6b). Bij “kinderen van Jakob” ligt de nadruk op de zwakheid van hun toewijding aan God en de verkeerde wegen die het volk is gegaan. Daarom is het ook zo mooi dat juist achter deze naam de toevoeging “Zijn uitverkorenen” staat, die ervan spreekt dat God hen ondanks hun zwakheid en verkeerde wegen heeft uitverkoren.

Copyright information for DutKingComments