‏ Psalms 120:4

De tong vol bedrog

Het is een van de pijnlijke ervaringen van een gelovige dat hij onder mensen leeft die alleen maar kunnen liegen, die een ‘leugenleven’ leiden. Dat hij daarvan het lijdend voorwerp is, maakt het nog pijnlijker. Het is een kwaad waartegen geen bescherming mogelijk is. Niemand kan zich tegen valse beschuldigingen beschermen.

Valse beschuldigingen zijn niet te voorzien en niet te voorkomen. Vaak is niet te achterhalen wie erachter zit. En als de dader al kan worden opgespoord en veroordeeld, is het kwaad niet meer ongedaan te maken. Een voorbeeld van een dodelijke valse beschuldiging hebben we in de geschiedenis van Naboth (1Kn 21:1-15).

De rechtvaardige, en in hem het overblijfsel, voelt zich benauwd door wat “valse lippen” over hem beweren en door wat er met “de tong vol bedrog” van hem wordt gezegd (Ps 120:2; vgl. Ps 52:6). Het enige wat de gelovige kan doen, is het tegen de HEERE zeggen. Dat doet de rechtvaardige hier dan ook.

De tong is een speciaal middel waarmee anderen grote geestelijke en emotionele schade kan worden berokkend. Als er geen echte misdaden kunnen worden ontdekt, wordt de toevlucht genomen tot een lastercampagne om iemand aan de schandpaal te nagelen en hem het leven onmogelijk te maken. De vijanden zullen een vreselijke leugencampagne beginnen om de Godvrezenden tot in het diepst van hun ziel te treffen. De Godvrezende neemt dan de toevlucht tot de HEERE met de smeekbede zijn ziel daarvan te redden.

In Ps 120:3 richt de rechtvaardige zich tot de vijand. Hij stelt hem twee vragen, die een vervloeking bij het zweren van een eed vormen, zoals Abner eens heeft gedaan (2Sm 3:9). De psalmist vraagt wat “de tong vol bedrog” hem zal “geven”, wat het hem zal opleveren. Dan vraagt hij wat “die”, dat is die tong vol bedrog, aan hem zal “toevoegen”, wat voor extra’s daaraan voor hem verbonden is.

Hij geeft zelf het antwoord (Ps 120:4). De vijand heeft met bedrieglijke tong een eed gezworen, en nu zal de HEERE hem met de vloek van deze gezworen eed treffen. Hij, die zijn tong heeft gescherpt als een scherpe pijl, zal door “scherpe pijlen van een machtig man” doorboord worden (vgl. Ps 57:5; Ps 64:4; Sp 25:18; Jr 9:3; 8; Gl 6:7). De machtige Man is de Messias (Ps 24:8).

Hij, die zijn woorden als een verwoestend vuur over hem heeft gesproken, zal “daarbij” door het vuur van “gloeiende houtskool van bremstruiken” verteerd worden (vgl. Sp 16:27; Jk 3:6). Hout van bremstruiken is bijzonder hard en de houtskool ervan brandt hevig en lang. Daarom is dit houtskool uitermate geschikt om aan een pijl vast te maken, waardoor die pijl een vurige, brandende pijl wordt.

Copyright information for DutKingComments