‏ Psalms 38:15

Nederlandse verzen (16-21)

Hoop

Voor de derde keer richt David zich tot God (Ps 38:16). Hij realiseert zich dat de HEERE met hem aan het werk is. Door zijn vijanden ervoer hij de tuchtigende hand van de HEERE. Het is hem duidelijk dat dit gebeurt als gevolg van zijn zonde. Die zonde belijdt hij (Ps 38:19). Daarom heeft hij vertrouwen dat de HEERE zijn zonde zal vergeven. De tuchtroede van God is dan niet meer nodig, en David vertrouwt dat de vijand ook verdwijnen zal.

David zelf hoort niet naar de vijanden en reageert niet op hen, maar richt zich tot God omdat hij weet dat God verhoort. In Ps 38:2 heeft hij Hem gevraagd niet over hem toornig te zijn. In Ps 38:10 heeft hij zijn verlangen naar Hem geuit. Nu zegt hij tegen God dat hij op Hem hoopt. Hij spreekt zelfs de zekerheid uit dat God zal verhoren. Hij noemt Hem “Heere, mijn God”, dat wil zeggen dat de soevereine Heerser, Adonai, van het heelal zijn almachtige God is.

David spreekt niet tot zijn vijanden, maar spreekt over hen tot God. Hij vraagt of God ervoor wil zorgen dat zijn vijanden zich toch niet over hem zullen verblijden (Ps 38:17). Zij zullen zich over hem verblijden en zich zelfs tegen hem verheffen als zijn voet zou wankelen. En dat gevaar is groot. Hij dreigt te struikelen, want hij wordt geplaagd door zijn smart (Ps 38:18). Die staat voortdurend vóór hem. Hij moet er steeds aan denken dat hij zo’n grote zondaar is.

Hij is in Gods tegenwoordigheid en is daar overweldigd door zijn ongerechtigheid (Ps 38:19). Die verdoezelt hij niet, hij verontschuldigt zich ook niet, maar maakt die bekend. Hij kan niet anders en wil niet anders. Hij zit in over zijn zonde. Dat vreet aan hem en maakt hem krachteloos. Dit is een berouw dat in overeenstemming is met God (2Ko 7:9).

Zijn nood wordt nog vergroot als hij naar zijn vijanden kijkt (Ps 38:20). Die lijkt het allemaal voor de wind te gaan (Ps 73:2-15). Ze leven erop los en niemand legt hun een strobreed in de weg, ook God niet. Ze worden zelfs machtig. Zijn vijanden zijn ook zijn haters. God straft hem terecht omdat hij tegen Hem heeft gezondigd. Maar zijn vijanden haten hem om valse redenen, want hij heeft hun niets misdaan. Zij nemen niet in aantal af, maar worden talrijk, terwijl hij onmachtig is en alleen staat.

We zien dat David heen en weer gaat tussen wat God hem aandoet en wat zijn vijanden hem aandoen, tussen de druk van zijn zonden en de druk van zijn vijanden. Dit zal ook bij het gelovig overblijfsel in de toekomst het geval zijn. Zij moeten gaan beseffen dat de vijanden de tuchtroede van God zijn. Dit is het geval zolang er niet de zekerheid is van de vergeving van zonden.

Dan is er nog een categorie: mensen die hem kwaad voor goed vergelden (Ps 38:21). Hij heeft hun goed gedaan. Profetisch zien we dat bij de Heer Jezus, Die altijd goed deed, en toch hebben zij Hem kwaad voor goed vergolden. Ze keren zich tegen hem in plaats van hem daar dankbaar voor te zijn en worden zijn tegenstanders. En dat, omdat hij het goede najaagt. Het goede is het volgen van de HEERE, Die de Goede is (vgl. Mk 10:17-18). Maar dat herinnert zijn vijanden te zeer aan God en dat willen ze niet. Ze willen hun eigen leven leiden. Daarom willen ze hem voorgoed het zwijgen opleggen.

Copyright information for DutKingComments