‏ Psalms 4:2-5

Nederlandse verzen (3-6)

Weet toch …

In deze verzen richt David zich tot de “aanzienlijken” (Ps 4:3). De aanzienlijken zijn de mannen van naam, mensen met een hoge positie in het leven. Het zijn de aristocraten, de bovenlaag van de maatschappij, de adel. Zij ontlenen aan hun hoge maatschappelijke positie de betekenis van hun bestaan. Voor hen is David een mislukte koning, een man die zich nederig opstelt en daardoor niet aan hun voorstelling van een krachtige leider beantwoordt. Zij halen zijn eer, die hem door God als Zijn gezalfde koning is toegekend (Ps 3:4), door het slijk. David is zich dat bewust en spreekt hen daarover aan.

Er klinkt ongeduld in zijn stem als hij tegen hen zegt ‘hoelang’ ze “het lege” zullen “liefhebben”. Omdat de eer hem door God is gegeven, is hun inspanning om zijn eer te schande te maken ‘leeg’, ‘inhoudsloos’ en daarom zinloos. Hij spreekt tot hen over “het lege liefhebben” omdat zij zich met grote toewijding inzetten voor iets wat niets is. Daarbij komt dat zij “de leugen zoeken”, wat wil zeggen dat zij de afgoden raadplegen voor het uitvoeren van hun goddeloze plannen.

De dwaasheid van hun leven in leegheid en leugen wordt in Ps 4:4 nader onderstreept. Ze moeten beseffen dat het enige waarmee God rekent, de “gunsteling” is die Hij Zich heeft “afgezonderd”. De waarde en het gewicht van elk mensenleven wordt door God bepaald naar de waardering die deze mens voor Zijn gunsteling heeft.

De grondslag van het vertrouwen van het gelovig overblijfsel – en ook van ons – is dat God Zich een gunstgenoot, een gunsteling – iemand op wie Gods gunst rust – heeft afgezonderd. Het gaat hier in de eerste plaats over David zelf, de man die God als gunsteling heeft afgezonderd om over Zijn volk te regeren. Achter David zien we de grote Zoon van David, Jezus Christus, de Gunstgenoot van God, Zijn Messias.

Ieder mens, en vooral de aanzienlijke die zo hoog over zichzelf en zo verachtelijk over Gods Gunsteling denkt, moet weten Wie de Man is op Wie Gods bijzondere gunst rust. Elk beroep dat op God wordt gedaan, verhoort Hij alleen in verbinding met Hem. Dit bewustzijn geeft het gelovig overblijfsel vertrouwen dat God zal horen als zij in geloof tot Hem roepen.

David weet dat God hem hoort als hij tot Hem roept op grond van het feit dat hij door God is afgezonderd. Hij weet dat er geen verdienste in hemzelf is. Hij is afgezonderd omdat Christus afgezonderd is. Zo mogen wij ook weten dat we door God uitverkoren zijn omdat de Heer Jezus de Uitverkorene is (Js 42:1; Mt 12:18; Lk 23:35). Wij zijn uitverkoren in Hem (Ef 1:4). David is Gods gunsteling omdat zijn grote Zoon Gods Gunsteling is.

De verhouding tot Gods gunsteling moet in orde zijn, wil er zegen van God kunnen komen. Wie de keus van God verwerpt, roept Gods toorn over zich af. Daarom zegt David tegen de aanzienlijken dat ze “ontzet” moeten zijn, dat ze moeten beven (Ps 4:5). Ze moeten zich realiseren dat ze zullen omkomen als ze de Zoon niet kussen (Ps 2:12). De aansporing “wees ontzet” wil zeggen dat ze innerlijk onrustig moeten worden over hun houding tegenover God. Het moet hen tot nadenken over hun leven brengen in plaats van door te gaan met zondigen.

De eerste regel van Ps 4:5 wordt door Paulus in de brief aan de Efeziërs aangehaald (Ef 4:26). Hij doet dat uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, om te bewijzen dat er een gerechtvaardigde toorn is. Daarbij wijst hij er tegelijk op dat er niet moet worden gezondigd als er sprake is van een gerechtvaardigde toorn. Bij de aanzienlijken tot wie David spreekt, gaat het om een verkeerde houding. Dat blijkt uit het vervolg.

Hij vermaant hen om in hun hart te spreken als ze op hun bed liggen. ’s Nachts kan de mens zijn leven overdenken. Er is dan niets wat hem afleidt. De grote mond die hij overdag tegen anderen opendoet, zwijgt dan. “Wees stil” houdt de opdracht in op te houden met argumenteren om zonder God verder te leven.

Als het verzet tegen God wordt opgegeven, komt David met de aanbeveling om “offers van gerechtigheid” te brengen (Ps 4:6). Daardoor brengt de mens tot uitdrukking dat hij een offer nodig heeft om met God in het reine te komen. Het betekent het besef dat een onschuldig dier in zijn plaats moet sterven.

Het gaat om offers van gerechtigheid, dat wil zeggen om offers die God worden gebracht omdat Hij er recht op heeft. Het zijn offers die worden gebracht met een toegewijd hart en in overeenstemming met de rechtvaardige eisen van God. Hij bepaalt met welke offers een mens moet komen. Het betekent dat een mens alleen op de grondslag van het offer van Zijn Zoon door Hem wordt aangenomen. Dit is zoals de Heer Jezus heeft gezegd: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Jh 14:6b).

In het naderen tot God is ook de innerlijke houding tot God van belang. Daarop wijst David in de tweede regel van Ps 4:6. Het komt erop aan dat God wordt vertrouwd. Dit vertrouwen op of van Hem heeft twee aspecten. God wil dat we erop vertrouwen dat Hij het offer heeft aanvaard dat door Zijn Zoon is gebracht. God wil ook dat we erop vertrouwen dat Hij ieder mens aanvaardt die op grond van het offer van Zijn Zoon tot Hem komt.

Copyright information for DutKingComments